top of page

Het stof van de migratiecarrousel, column Doorbraak, 23 juli 2021

Een Irakese vluchteling stapte in de jaren negentig de kebabzaak van mijn moeder binnen. Overpelt kabbelde rustig voort in die tijd, de voorspelbaarheid leek het leven te regisseren. De hoofdrolspelers in die tijd waren de krantenboer, de fruitboer, de bakker en alle andere kleine zelfstandigen die mekaar steunden waar en wanneer het nodig was.

‘Ik heb honger’, kondigde de Irakees aan. Mijn vader knikte en wees hem een tafel aan. Ik bracht hem een blikje cola, een kebabschotel en een mandje met Turks brood. Hij at, gegeneerd, zijn tranen wegslikkend. Na zijn maaltijd bracht ik hem Turkse thee in een traditioneel theeglaasje. Hij lachte dankbaar.

Door het OCMW geïnstalleerd

‘De beste thee is Turkse thee’, zei hij. Mijn moeder gaf mij een sneer op fluistertoon omdat ik de koekjes vergeten was. De Irakees merkte het toch op en zei tegen mijn moeder dat hij veel gegeten had. Met handen en voeten vroeg mijn moeder of de gast uit Irak een slaapplaats had. Hij zei dat hij diezelfde dag nog door het OCMW geïnstalleerd was in een studio in Antwerpen, maar geen geld had om naar Antwerpen te gaan. Hij zei ook dat hij geen bedlinnen had, geen deken, noch een kussen. Hij zou aankomen in Antwerpen, (hoe, daar moest hij nog even over nadenken) in een leeg studiootje zonder meubels en zonder geld. Zijn leefloon zou hij pas volgende week ontvangen.

Mijn ouders hadden het geluk dat hun Vlaamse buren hen op sleeptouw namen.

Ze schoten in actie, mijn ouders. Misschien was het omdat ze herinnerd werden aan hun aankomst in het land in de jaren zeventig. Alle begin is moeilijk maar een nieuwe, eenzame start in een land met een vreemde taal en vreemde gewoontes was vaker ontmoedigend dan motiverend. Mijn ouders hadden het geluk dat hun Vlaamse buren hen op sleeptouw namen. En mijn vader werkte al in de steenkoolmijn. Dus financieel en mentaal konden ze verder. Alhoewel heimwee naar de heimat hen slapeloze nachten bezorgde. Dus ze begrepen en leefden mee met de Irakees.

Herinneringen aan migratie

Hij kreeg zakgeld, een donsdeken en een kussen van mijn ouders. Hij droeg twee zware tassen beddengoed in zijn dunne armen en vertrok richting de meest trieste en afgelegen treinhalte van Vlaanderen, gelegen te Overpelt. De hulp van mijn ouders leek hem opeens superkrachten te hebben gegeven. Met gebogen schouders kwam hij de zaak binnen, maar met trotse en vastberaden stappen verliet hij ons dorpje, richting een wereldstad als Antwerpen. Mijn moeder keek hem na, zwaaide naar hem toen hij zich omdraaide om de straat en de kebabzaak te onthouden. De herinneringen aan migratie kwamen terug naar boven bij mijn ouders. Op die momenten observeerde ik mijn ouders en volgde ik hun blikken van verstandhouding naar mekaar.

Ik kan mij niet voorstellen hoe het is om als negentienjarige noodgedwongen heel mijn hebben en houden te verlaten

Ik had hen vaak verweten dat ze migratie te vaak romantiseerden en dat het fenomeen nu eenmaal bij het leven hoorde. Mensen migreerden voor betere levens, voor een betere toekomst. Kwetsende woorden, begrijp ik nu. Ik had mij tactvoller moeten opstellen. Ik kan mij niet voorstellen hoe het is om als negentienjarige noodgedwongen heel mijn hebben en houden te verlaten om een nieuw leven te beginnen in een nieuw land waar de cultuurkloof immens en onoverbrugbaar lijkt. Maar het lukt wel: die kloof wordt wel degelijk kleiner. Traag en gestaag en met veel geduld komen mensen dichterbij. En vloeien culturen in mekaar over en ontstaat er een nieuwe dimensie in een samenleving. In ons geval was het een nieuwe dimensie in het dorp. Wij waren de kinderen van Overpelt, behoorden later tot de jeugd die haar vleugels mocht uitslaan in grote universiteitssteden zoals Gent en Leuven. En we keerden niet meer terug naar het dorp. Want wij hadden het recht om ons overal te settelen waar wij wilden, wij hadden privileges. Omdat onze ouders al diep door het stof van de migratiecarrousel waren gegaan.

In een andere levensfase

Enkele jaren later, de kebabzaak was vernieuwd en had een likje verf en een nieuwe toog gekregen, daagde Sivan, de Irakees, op met een vrouw aan zijn zijde. Ze was Roemeense van afkomst. Ze hadden mekaar gevonden in hun woelige strijd voor een beter leven. En ze hadden een kind. Hij had zijn vrouw verteld over een Turkse familie die hem bed, bad en brood had gegeven in zijn eerste dagen in België. ‘Anna gelooft niet meer in de goedheid van de mensen. Ik heb haar speciaal naar hier genomen om haar voor te stellen aan de mensen die mij als mens hebben behandeld.’

Hij stotterde, in zijn gebrekkig Nederlands wilde hij mij troosten.

Sivan keek naar mijn moeder die altijd onwennig wordt als de spotlichten op haar gericht worden. Ik was in die tijd in een andere levensfase: gescheiden, gebroken en terug mijn leven aan het opbouwen. Sivan had er hartzeer van: ‘goede ouders, lieve kinderen, waarom zo veel pijn?’. Hij stotterde, in zijn gebrekkig Nederlands wilde hij mij troosten. Ik stond er niet voor open. Ik was zelfs boos op mijn ouders: waar moeide Sivan zich mee? Hij was maar een persoon die jaren geleden de kebabzaak van mijn moeder had gevonden. Ze snoerde mij de mond, mijn moeder.

Systemen bestrijden

‘Maar een persoon?’, schreeuwde ze. Haar ogen spuwden vuur. ‘Je vader en ik waren ook “maar” personen. Politici spreken over personen. Ik heb mijn kinderen niet zo egocentrisch opgevoed. Wij spreken over mensen!’

Vanaf toen keek ik naar de mensen. En ik zag leed. Ik zag rauw leed en gevoelens. En ik luisterde naar hun verhalen over armoede en ontbering, over oorlog en uitsluiting.

Gastarbeiders zijn mensen. ‘Sans papiers’ zijn mensen. Illegalen zijn mensen. Asielzoekers zijn mensen. Hongerstakers zijn mensen.

Daarom moeten we geen mensen bestrijden als we het over de voorbije hongerstaking van mensen zonder verblijfspapieren in ons land hebben, maar systemen bestrijden. Maar dat is allemaal natuurlijk veel moeilijker. Dus gaat men mensen dehumaniseren. Omdat het past in het politiek verhaal van asiel en migratie in België. Gastarbeiders zijn mensen. ‘Sans papiers’ zijn mensen. Illegalen zijn mensen. Asielzoekers zijn mensen. Hongerstakers zijn mensen. De politieke recuperatie op kap van deze laatste groep was weer grotesk de afgelopen dagen. In een wereld waar extreemrechts in opmars is, categoriseren wij mensen in hokjes en drijven ze tot het uiterste. En in een nationale crisis waar mensen hun lippen dichtnaaien, pakken wij uit met een Mensenrechteninstituut. Is het allemaal niet een beetje wrang, beste politici?

Een wanhoopskreet

En is het niet wrang om de hongerstaking af te schilderen als links activisme en de mensen die hun lichaam en geest tot het uiterste drijven te beschuldigen van emotionele chantage? Is het niet een tikkeltje bitter om nu te roepen dat de wet de wet is terwijl honderden mensen al jaren hun toekomst proberen uit te stippelen in een vreemd land? Terwijl ze proberen te bewijzen dat ze geen profiteurs zijn en dat ze wel degelijk hard willen werken om een volwaardige burger te worden in onze samenleving met joods-christelijke waarden waar vooral rechts in Vlaanderen vol passie over orakelt?

Wat stellen die waarden überhaupt voor als we mensen blijven dehumaniseren? Ondertussen is de hongerstaking voorlopig opgeschort en benadrukt premier De Croo dat chantage niet zal werken. De mensen die in hongerstaking zijn gegaan willen juist leven, in alle vrijheid. Een wanhoopskreet als chantage bestempelen is veel te kil, hardvochtig en inhumaan.




8 weergaven0 opmerkingen

Gerelateerde posts

Alles weergeven

De mythe van de maagd vs gedwongen maagdelijkheid

Woorden doen er altijd toe. In elke context, in elke communicatie, geschreven of gesproken. Perceptie kan alleen maar veranderen als er voldoende nuance kan gebracht worden over éénder welk onderwerp.

September in Ankara, column Vrij Links, 13 september 2021

Ik overleef. Hoe reageer je op zo’n antwoord als je vraagt hoe het met iemand gaat? Ik trek een lange teug van mijn Marlboro Light en zwijg. Baran zit op een krukje haar vuile werkschoenen te poetsen:

bottom of page