De spiegel lachte mij uit of zo voelde het toch aan. Ik had mijn outfit voor mijn eerste schooldag aan en kamde mijn haren systematisch en misschien langer dan normaal, verzonken in een gedachtepatroon vol twijfels. Ik was zenuwachtig en misselijk. Een eerste schooldag als dertigjarige was niet evident in het volwassenenonderwijs. De kans was groot dat ik naast een onverschillige achttienjarige zou zitten die met haar ogen open zou slapen tijdens de lessen. De kans was ook groot dat die achttienjarige misschien niet veel moeite moest doen om te studeren terwijl ik uren zou moeten voorbereiden om een les te doorgronden, in mijn geheugen te rammen en hopen dat de leerstof in mijn geheugen zou verder rijpen. Het was jaren geleden dat ik nog had gestudeerd. Ik ben ook eerder een nieuwsgierig type, ik lees graag, weet graag dingen maar ik studeer niet graag. Daarom heb ik nooit de stap naar de universiteit durven zetten. Misschien ben ik intelligent genoeg om zaken te begrijpen maar niet intelligent genoeg om leerstof te verwerken op een efficiënte manier. Ik heb ook nooit begeleiding gehad op school. Ik was een ziek kind dat meer tijd doorbracht in ziekenhuizen dan op school. Ik had mijn schooltas gevuld met een pennenzak, een schrift en mijn lunch met tussendoortjes.
Van 8 u ’s ochtends tot 16u30 was er les voorzien. We zouden er meteen invliegen. Ik was een voltijdse studente verpleegkunde nu en ik moest flexibel genoeg zijn om mij aan te passen aan lesroosters, stageperiodes en examens per module van zes maanden. Deze grillige routine zou mijn leven worden de komende drie jaren. Ik zeg grillig want de dagen vlogen zo voorbij en éénmaal je de routine van de lesdagen gewend was, moest je alweer overstappen naar de routine van de stageperiodes die ook weer grillig waren. Want als stagiaire moest je dezelfde diensten als professionele verpleegkundigen presteren. Ochtend-, middag- en weekenddiensten in alle modules en ook nog eens nachtdiensten in je laatste jaar. Onbezoldigde maar waardevolle leermomenten voor de stagiaires. De eerste stageperiode zou er zo wel aankomen. Eerst werden we ingedeeld in verschillende klassen. Mijn klas telde ongeveer dertig studenten. Ik weet het precieze aantal studenten niet meer maar ik herinner mij dat de docente zei dat er uitzonderlijk veel inschrijvingen waren dat jaar. Ze voegde er meteen aan toe dat meer dan de helft van de studenten zou afhaken of niet zou slagen in de studie. Die trend was alleen maar zichtbaarder geworden de laatste jaren, was het omdat mensen niet meer wilden werken of was de studie werkelijk te zwaar, vroeg ze zich af. Wie zou het zeggen? Ik kon een vleugje cynisme wel waarderen, ook al onderdrukte de docente haar toon met alle macht.
Ik zat, zoals ik voorspeld had, werkelijk in een klas waar de meerderheid achttien jaar was. Maar er zat ook een poetsvrouw van 55 jaar in mijn klas. Een man van 49 jaar, een bouwvakker, die leek alsof hij per ongeluk in de klas en deze studie was terechtgekomen. En een zorgkundige van 46 jaar die al jaren in een woonzorgcentrum werkte en via haar werkgever mocht studeren. We mochten onszelf allemaal voorstellen tijdens het eerste uur van de lesdag. We moesten ook vertellen waarom we voor deze studie hadden gekozen. Heel veel jonge studenten gaven aan dat ze heel graag verpleegkundige wilden worden omwille van het zorgen voor andere mensen. De poetsvrouw vertelde dat het altijd al haar droom was geweest om verpleegkundige te worden. De bouwvakker mompelde iets over een tweede kans op de arbeidsmarkt krijgen. En in de koude buitenlucht werken was niet meer goed voor zijn gewrichten. De zorgkundige vertelde dat haar werkgever haar wilde promoveren tot hoofdverpleegkundige maar daarvoor had ze een diploma nodig. En dan kreeg ik het woord. Als de aarde kon opensplijten dan zou ik erin duiken om nooit meer terug te keren naar die klas, naar dat moment, naar die nieuwsgierige blikken. Maar de aarde zou niet opensplijten, ook niet in de komende jaren tijdens verschrikkelijke stagemomenten of examendagen. Ik probeerde mijn droge keel weg te slikken en keek de docente aan met mijn mooiste glimlach.
‘Ik heb als kind heel vaak in ziekenhuizen gelegen en ik heb niet zo heel fijne herinneringen aan de verpleegkundigen toen. Ik denk dat ik het beter kan.’
Was niet mijn beste antwoord. Maar ook niet mijn slechtste antwoord.
‘Wel, ambitie moet je zeker hebben in deze sector, blij dat je er bent, Pinar!’
En zo begon dit avontuur, onvoorspelbaar zoals alle avonturen zijn. Maar het was zeker geen avontuur dat snel zou vervelen. De VDAB zou drie jaren investeren in mij en ik zou drie jaren investeren in deze studie maar ook in mezelf. Ik zou groeien en mezelf ontwikkelen. Totdat ik een gediplomeerde verpleegkundige zou worden die met trots haar witte schort zou aantrekken bij de start van elke dienst.
De lesdagen verveelden niet, de leerstof werd in een verstaanbare taal uitgelegd. De docenten waren zeer toegewijd en legden alles haarfijn uit. We maakten kennis met de anatomie van de mens, leerden vakken als inleiding tot de psychologie en farmacologie. Verpleegtechnische vakken zoals bloedafname, intraveneuze handelingen en nog andere boeiende technieken zouden we pas in het tweede jaar leren. Maar onder die verpleegtechnische vakken hoorden ook patiënten wassen, parameters opnemen en interpreteren, compressiekousen aan- en uitdoen, windels aanbrengen. In het eerste jaar werd er enorm veel aandacht besteed aan hygiënische zorgen. Ik had geen idee dat mensen wassen zo belangrijk was voor verpleegkundigen, zo belangrijk dat je een heel jaar zou wijden aan het op tijd wisselen van washandjes en warm water tijdens een bedbad. Want er is blijkbaar een heel protocol uitgeschreven om bedlegerige mensen te wassen op de juiste, verpleegkundige manier, wetenschappelijk onderbouwd. Want God verhoede dat je onbewust een washandje, dat je voor het onderlichaam had gebruikt, zou spoelen in een waskom met proper water! Wat zou Florence Nightingale hiervan denken? Zou mijn moeder toch gelijk krijgen? Was verpleegkunde een roeping uit het hart waar zorgen voor mensen enkel bestond uit hygiënische zorgen? En dit was nog maar het begin van mijn opleiding, mijn eerste stageperiode zou weldra aanbreken en ik keek er eigenlijk wel naar uit. Voor iemand die altijd had gewerkt duurden die lange uren in een klaslokaal zitten soms wel erg lang. Ik wilde ook werken, mijn handen uit de mouwen steken. Op de één of andere manier voelde ik mij schuldig dat ik niet werkte en een uitkering ontving van de overheid. Toen ik deze gevoelens verwoordde bij mijn docente wuifde ze alles weg en zei ze dat ik investeerde in mijn toekomst. En gelukkig kreeg ik die kans, voegde ze er nog aan toe. Dankbaar zijn en vooruitkijken was de boodschap!
Ik kwam elke dag uitgeput thuis, de leerstof zinderde altijd na in mijn hoofd. Ik at vaak iets aan mijn bureau terwijl ik de lesrooster voor de volgende dag bekeek. Ik stak mijn handboeken in mijn schooltas die ik de volgende dag nodig zou hebben. Hoe zou ik al die bladzijden verwerken op een voor mij efficiënte manier? Er waren heel veel mogelijkheden op school om hulp in te schakelen bij een docent die speciaal was aangesteld om studenten te begeleiden bij het verwerken van de leerstof. Handige tools, methodiek, aanmoediging, positieve bekrachtiging, alles wat je nodig had om te slagen was beschikbaar. Op dat gebied waren wij echt verwend. Er kwamen studenten van de bacheloropleiding over naar onze school die ons vertelden dat de docenten op de hogeschool vrij afstandelijk waren en dat de studenten vaak op zichzelf waren aangewezen. Met deze kennis klampten wij ons nog meer vast aan onze geduldige docenten.
De eerste stageperiode diende zich aan. Ik had een steriel wit uniform gekocht, stijf als een jutezak en gemakkelijke schoenen om er de hele dag op rond te lopen. Ik had geen idee hoe de dagindeling van professionele verpleegkundigen gepland was. Ik wist alleen dat ik mij moest aanmelden aan de balie van een woonzorgcentrum in Hasselt. Vier weken lang zou ik hier mijn eerste initiatie in de zorgsector krijgen van professionele verpleegkundigen. Ik zou leren hoe ik mensen moest wassen, ik zou gescoord worden op mijn observatie- en interpretatievermogen. Mijn voorbereiding bestond uit wat leeswerk over geriatrie en ouderdomsziektes. Ik bezocht daarna de website van het woonzorgcentrum. Ik zag foto’s van lachende bejaarden en zorgverleners dus dat leek mij allemaal wel een gezellige bedoening. Als er iets is waar ik goed in ben dan is het wel gezelligheid creëren en in stand houden. Ik ben nog irritanter dan een opdringerige Nederlander waar gezelligheid symbool staat voor een lauwe, slappe koffie en een platte tompouce.
De stagedag begon om 7 u, ik stond om 6u45 al aan de inkomhal waar ik werd verwelkomd door een doordringende walm van urine en stoelgang. Die sterke ammoniakgeur zou mij in andere woonzorgcentra nog vaak verwelkomen. Er hing een plakkerig luchtje in het gebouw. Na mij volgden nog studenten van andere scholen die met een bepaalde angst in de ogen zochten naar woorden van geruststelling. Voor sommigen onder hen was het al een derde of vierde stageperiode, leerde ik. Een norse verpleegkundige met zware, donkere wallen onder haar ogen begeleidde ons naar de kleedkamers. We werden opgedragen om ons zo snel mogelijk om te kleden en ons te begeven naar de diensten. De verpleegkundigen waren al bezig met de dienstoverdracht. Ik wist op welke dienst ik werd verwacht, dus hees ik mij in mijn nieuwe verpleegsteruniform en repte mij naar de dienst. Verpleegkundigen en zorgkundigen zaten voorovergebogen over hun ontbijt, hun dienstplanning of hun smartphone in de vergaderzaal. Ik stelde mij voor als de nieuwe stagiaire en kreeg een plaats toegewezen. Niet aan tafel zoals de verpleegkundigen maar op een stoel in de hoek. Later zou ik begrijpen dat ik als student altijd mijn plaats moest kennen.
Die stageperiode was een verschrikkelijke periode van huilbuien, frustraties en onnodige stress. Ik leerde hoe ik dertig oudere mensen moest wassen in een korte tijdspanne terwijl ik ook maaltijden moest rondbrengen. Ik leerde hoe ik tussendoor boterhammen moest smeren voor meer dan de helft van de bewoners, de rest kon zich gelukkig nog behelpen. Ik moest mensen helpen bij het eten en drinken. Ik leerde hoe ik op gerichte tijdstippen mensen op toilet moest helpen ook al was er geen vraag voor hulp van de zorgbehoevende. Mictietraining heet dat. Volwassen mensen werden onderworpen aan kleuterpraat, betuttelend en denigrerend in het bijzijn van andere medebewoners.
‘Ge moet echt naar toilet gaan, Jeanke, anders hebt ge weer een natte broek seffens en we hebben geen propere broeken meer in uw kast liggen!’
Dat was de zorgkundige die in het midden van de leefruimte mensen naar toilet begeleidde, zonder oog voor privacy of beleving.
Ik leerde heel weinig over ouderdomsziekten en medicatie, maar veel over intiem toilet. Ik leerde heel weinig over slikproblematiek bij oudere mensen maar wel over hoe ik een gebitsprothese moest poetsen. Er was ook geen aandacht naar de leercurve van de studenten. De professionele zorgverleners toonden een immense onverschilligheid en zagen de stagiaires als extra handen aan bed. Niet alles is de schuld van de beleidsmakers, sommige patronen en vooroordelen worden ook in stand gehouden door de samenleving. Mijn twee handen waren een godsgeschenk voor het personeel, mijn leercurve daarentegen was van ondergeschikt belang.
De pauzes werden vooral tussendoor gehouden maar studenten mochten niet bij de verpleegkundigen in dezelfde ruimte zitten. We kregen een ruimte toegewezen waar we onze boterhammen op onze schoot moesten leggen want er was geen tafel. ‘Ken uw plaats, student!’, bleek de boodschap en de cultuur te zijn in dit woonzorgcentrum. Of ze waren gewoon niet studentvriendelijk. Ik moet jammer genoeg erkennen dat ik veel zorginstellingen heb gezien waar stagiaires zelfs in kelders moesten gaan lunchen. Overal waar ik kwam als stagiaire werd er een ondergeschikte houding en attitude van de studenten verwacht. De stagiaires hadden zelfs geen naam. Wij waren gewoon De Student. Vernederingen waren ook dagelijkse kost tijdens elke stageperiode. De stagiaire uitschelden bij een patiënt. De stagiaire dwingen om met blote handen een schaar uit de vuilbak te halen want die schaar was van emotionele waarde voor de verpleegkundige die teerde op systematisch pestgedrag. Ik werd ooit dom en lui genoemd door een verpleegkundige waardoor de patiënten het voor mij opnamen. Ik heb nog altijd een brief van enkele patiënten in mijn schoenendoos waar ze mij troosten en geruststellen met de woorden dat ik een veel betere verpleegkundige zou worden dan de verpleegkundige die mij op die manier had aangepakt. Heel je zelfvertrouwen werd naar beneden gehaald door verpleegkundigen met frustraties. Jonge verpleegkundigen die net afgestudeerd waren probeerden je naar beneden te halen door een speld in een hooiberg te zoeken. Ik had ter voorbereiding van een bedbad aan de verpleegkundige, mijn stagebegeleidster, gevraagd of we al het materiaal hadden verzameld dat nodig was op de kamer. Dat was eerder een vraag om bevestiging te krijgen van de verpleegkundige want we werden ook gescoord op ‘correct materiaal verzamelen’. Omwille van die vraag had ik de verpleegkundige geschoffeerd, ze had het gevoel gekregen dat ze haar job niet goed uitvoerde door mijn vraag. Nog een onvoldoende. Als ik er nu op terugkijk waren de verpleegkundigen gefrustreerd omwille van de tijdsdruk, ze waren onzeker en boos omdat ze hun job niet correct konden uitvoeren. Dus elke prikkel van een buitenstaander zorgde voor een uitbarsting in emoties. En dan was de stagiaire een gemakkelijk doelwit.
Er overleed een bewoner tijdens de laatste uren van mijn middagdienst. De norse verpleegkundige die ons in het begin van onze stageperiode had ontvangen gromde dat hij een perfecte timing had uitgekozen. Net voor het einde van de dienst proberen niet te sterven stond blijkbaar in het huisreglement van het woonzorgcentrum. Ik kreeg de opdracht om op de oproepbellen te letten terwijl de verpleegkundige en de zorgkundige de lijktooi verzorgden. Ik moest wel helpen met de kamer op te ruimen. Verder kreeg ik geen inzicht in rouwverwerking, begeleiden van de naaste familieleden of de administratieve formaliteiten die hoorden bij een sterfgeval. De volgende dag stelde ik vragen over de reactie van de familie waarop de zorgkundige kurkdroog antwoordde dat dood ook een einde is met de relatie van de familie. Dit is niet waar natuurlijk, ik heb vele zorgverleners van woonzorgcentra gezien die naar de begrafenissen van hun overleden bewoners gingen en de familie nog bijstonden bij het opruimen van de kamers. Maar het toonde weer de onverschilligheid en desinteresse aan van de professional naar de student.
De docent kwam een aantal keren op de werkvloer om te praten met het team zodat ik kon beoordeeld worden op mijn skills. Mijn werktempo lag te laag, ik was te assertief en te enthousiast. Ik had te veel vragen rond ziektebeelden van bewoners gesteld. Het zou wel aan mijn voorgeschiedenis liggen omdat ik al wat ouder was maar ik moest toch mijn plaats kennen…was de feedback na twee weken ploeteren. Dit was mijn allereerste ervaring als aspirant-verpleegkundige in een studentonvriendelijke setting. De docent vroeg of ik mij kon vinden in de feedback waarop ik haar geschokt aankeek. Ik begon te huilen, mijn eerste huilbui, verschillende huilbuien zouden volgen in de komende drie jaren. Ik slaagde met glans in mijn theoretische vakken maar mijn stageperiodes in de eerste jaren van mijn schoolloopbaan waren telkens momenten van dociel werk leveren. De docent wilde samen met mij een bedlegerige bewoner wassen zodat zij mij ook kon beoordelen. Die samenwerking duurde een hele voormiddag. We hadden een hele voormiddag tijd uitgetrokken voor één persoon. Dat was niet realistisch als je weet dat je nog negenentwintig andere mensen moet helpen met hun ochtendtoilet. Die opmerking kwam niet goed aan bij de docent en ze bevestigde de eerdere feedback van het team: ik zou toch moeten leren mijn mening voor mezelf te houden. Als men mij vraagt wat ik heb geleerd tijdens mijn eerste stageperiode, dan is het wel zeker de onverschilligheid van de verpleegkundigen. Ik nam mij voor een betere stagementor te worden dan zij waren geweest. Er zit een patroon in mij, ik weet het.
Comments