top of page
Foto van schrijverpinarakbas

De zorgketting rammelt

Ik verliet mijn eerste job als professionele verpleegkundige om na te denken over mijn toekomst in de zorgsector. Ik had een kans gekregen om te werken voor de minister als adviseur en die kon ik niet laten liggen. De zorgmanager van mijn afdeling dreigde mij met zijn eigen wagen naar Brussel te brengen als ik niet zou ingaan op deze kans. En ik had inderdaad wel wat tijd nodig om mijn eerste werkervaring als verpleegkundige te verwerken. Ik was moe, had op korte tijd immens veel verantwoordelijkheden op mijn bord gekregen en ook al immens veel met intens verdriet te maken gehad. Je kan je niet voorstellen met wat voor leed mensen geconfronteerd worden tijdens hun ziekteperiode. Als verpleegkundige kan je ervoor kiezen om je volledig af te sluiten van het verdriet, een zekere dissociatie inzetten om jezelf te beschermen of je kan op discrete wijze de patiënt en zijn familie bijstaan, als een schaduw in de kamer van de patiënt bewegen om de pijn mee te dragen. Ik had een collega die volledig versteende bij de dood van een patiënt. Ze stelde het overlijden van een patiënt vast, belde de arts van dienst en begon aan de lijktooi en het opruimen van de kamer op bijna roboteske wijze. Daarna sloot ze zich op in de verpleegpost om het patiëntendossier in orde te brengen en wachtte ze tot de familie klaar was met afscheid te nemen van hun geliefde zodat zij meteen daarna naar het mortuarium kon gaan met de overledene. Ze zorgde er altijd voor dat ze de familie niet te woord hoefde te staan, uitte totaal geen medeleven en was zelfs verontwaardigd als ik voorstelde of ze niet even bij de familie kon langsgaan op de kamer.

 

‘Wat moet je zeggen, de patiënt is dood. Mijn taak stopt hier!’

 

Ik kon de dood niet snel loslaten. Mijn collega’s zeiden altijd dat de dood hoorde bij de job. Maar ik kon niet onverschillig zijn en mezelf verschuilen achter een patiëntendossier. Elke patiënt die tijdens mijn dienst is overleden staat in mijn geheugen gegrift. Het is mede door hen dat ik mij nederig opstel in het leven. Ik wil het leven en de dood niet schofferen. Dus respecteer ik het onrecht van de dood. Vaak is de dood onrechtvaardig, maar heel vaak is ze ook welkom. Ik heb heel veel terminale patiënten horen kiezen voor de dood. Vaak viel het woord ‘menswaardigheid’ ook voor in de gesprekken die ik met ze voerde. Ik vroeg ook altijd of ze vrede hadden met de dood.  

 

‘Vrede kan je pas hebben als je taak in dit leven vervuld is. Ik ben 46 jaar oud en ik heb een dochter van 16 jaar die mij nog nodig heeft. Hoe kan ik vrede hebben met dit onrecht? Als je mij zou vragen of ik bang ben, dan antwoord ik steevast neen. Ik ben niet bang voor de dood. Ik ben wel bang dat mijn dochter te lang gaat rouwen. Ik ben bang dat ze boos op mij gaat zijn. Ik ben bang dat ze mij te hard gaat missen.’

 

En zo had ik verschillende gesprekken met terminale patiënten die blij waren dat ze eens ongedwongen konden praten over hun angsten. Heel vaak konden ze die angsten niet verwoorden bij hun families om ze niet nog meer verdriet te bezorgen. Maar dan was de verpleegkundige van dienst, die ondertussen een zoveelste infuus aanbracht, de aangewezen persoon om tegen te praten. De patiënten voelen ook wel aan tegen wie ze kunnen spreken. Ik besef nu dat ik niet de geschikte persoon was om mensen te begeleiden bij de dood, meer specifiek bij het inleiden van de palliatieve sedatie bij de patiënten of te assisteren bij euthanasie. Ik besef dat nu maar in die tijd dacht ik de dood goed te kunnen plaatsen. Het hoorde gewoon bij de job. Ik was een betrokken verpleegkundige en soms was ik jaloers op collega’s die geen traan lieten bij een overleden patiënt. Ik begrijp nu dat dat geheel individueel is. Dat wil niet zeggen dat mijn collega’s niet emotioneel betrokken waren bij het ziekteproces van de patiënten en hun families. Integendeel, ze waren één voor één geëngageerde verpleegkundigen die niet afweken van de zijde van hun patiënten. Behalve die ene robot-verpleegkundige dan. Maar ook zij is een mens en iedereen reageert anders op de dood. Ik begrijp nu ook dat ik thuiskwam na een ziekenhuisdienst en onder de douche alle stappen die ik had ondernomen gedetailleerd reproduceerde om er zeker van te zijn dat ik geen steken had laten vallen en dat ik mensen geen extra last had bezorgd tijdens hun laatste reis in dit leven. Alle collega’s hadden een gezin en eenmaal thuis vergaten ze alles wat er op de dienst was gebeurd, hetgeen een vrij gezonde houding was, terwijl ik nog weken alles kon overdenken. Opmerkelijk was dat de hoofdverpleegkundige wist dat ik ermee worstelde maar hij stelde niet voor om eens met de psycholoog van het ziekenhuis te praten. Ik had niemand intern en niemand extern om erover te praten. Elke collega die ik aansprak gaf mij hetzelfde antwoord, ik moest het loslaten. Ik kon het alleen loslaten als ik afstand nam van alles.

 

Ik verliet de sector maar niet voor lange tijd. Corona brak aan. In die tijd keken we met argusogen naar het nieuws en volgden we de instructies op die de wetenschappers ons deelden via alle mediakanalen. Ik werkte tijdens de eerste golf van de pandemie op veilige afstand, van thuis uit, voor een politicus die elke dag het bloed onder mijn nagels haalde. Ik vond hem arrogant, onwetend en seksistisch. Ik zocht in mijn eigen tijd naar een andere job, buiten de politiek. Ik luister altijd heel goed naar mijn vriendinnen als we over carrièreperikelen praten en een vriendin uit het Antwerpse zei eens:

 

‘Ik vertik het om nog voor domme bazen te werken. Ik ga nog liever hamburgers flippen in de McDonalds.’

 

Beste advies ooit!

 

Ik gaf mijn opzeg en koos voor een commerciële job. Maar de pandemie kondigde een tweede golf aan en de hulpkreten uit de sector klonken luider en luider waarop ik mijn terugkeer in de sector aankondigde. Zo snel is het gegaan. Mijn geweten liet mij niet los, ik was uiteindelijk een verpleegkundige en de dochter van een mijnwerker en een zelfstandige. Die ivoren torens waren comfortabel maar niet voor mensen zoals mij. Ik hoorde tussen de mensen te staan. Wat zat ik mijn kostbare tijd te verspillen met arrogante politici en hun nog arrogantere en opportunistische adviseurs? Ik heb mij nooit op mijn gemak gevoeld in politieke kringen: het was een netwerkje dat voor zichzelf werkte en niet voor het volk. Ik doorzag het opportunisme en de oppervlakkigheid van die mensen meteen. Ik nam een besluit en beloofde mezelf dat ik vanaf nu voor mezelf zou werken, voor mijn eigen principes.

 

Op mijn eerste dag in het ziekenhuis kwam ik terecht op een afdeling die twee diensten huisde onder haar dak. Er waren verschillende ziektebeelden met verschillende patiëntenprofielen met een vijftiental artsen die noodgedwongen met elkaar moesten samenwerken. Blijkbaar waren er twee diensten in fusie gegaan omwille van een personeelstekort: het merendeel van het personeel van de beide diensten was verplicht op de dienst Intensieve Zorgen geïnstalleerd om daar te helpen bij het verzorgen van de patiënten die getroffen waren door het Corona-virus. Ik gebruik het woordje verplicht omdat ik later zou kennismaken en praten met die collega’s die uitgezonden waren naar de frontlinies. Er was destijds, tijdens de eerste golf van de pandemie, een willekeurige lijst met verpleegkundigen van verschillende diensten opgesteld die tijdens een urgente dienstvergadering werd meegedeeld. Niemand had de keuze, iedereen moest zijn maatschappelijke en professionele plicht opnemen. Het management had over de hoofden van deze mensen beslist en er was geen tijd te verspillen. Later zou een collega, die naar de frontlinie was gestuurd, in tranen vertellen hoe zij die eerste dagen had ervaren:

 

‘Als ik er nu op terugkijk, Pinar, dan is er veel misgegaan op menselijk en ethisch vlak. Het venster van de gewone ziekenhuisafdelingen keek uit op het mortuarium dat zich op het gelijkvloers bevond. De patiënten konden elke dag lange rijen lijkwagens zien aanschuiven aan de ingang van het mortuarium. Op het einde van de dag konden de patiënten, die op de gewone verpleegafdelingen lagen, ons vertellen hoeveel lijkwagens ze hadden geteld die dag. Het management plaatste een onstabiel en doorzichtig scherm maar dat haalde weinig uit, er kwamen verschillende lijkwagens per dag. Die kon je al van ver zien aanschuiven op de lange oprit.’

 

Er was een avond dat ze andere anekdotes van haar tijd op de dienst Intensieve Zorgen aanhaalde, ze had duidelijk nood aan vertellen, verwerken en plaatsen:

 

‘Wij maakten elke dag sterfgevallen mee, tot op de dag van vandaag kan ik het geluid van een rits niet aanhoren.’

 

‘Waarom, wat bedoel je met het geluid van een rits?’, vroeg ik dan door.

 

‘Het geluid van de rits van de lijkzakken.’

 

‘Heb je dit ooit aan iemand kunnen vertellen? Heeft het ziekenhuis jullie goed begeleid tijdens of na de grootste kritieke periodes tijdens covid?’

 

‘Niet één keer heeft het management aan ons gevraagd of we de indrukken, de zorgzwaarte en de overlijdens verwerkt kregen. We waren aangewezen op mekaar.’

 

‘Op jullie eigen veerkracht,’ dacht ik maar ik zei het niet luidop.

 

Ik werkte dus op een afdeling waar er verschillende ziekenhuisdiensten en disciplines waren bijeengevoegd. Er was niet alleen een dagelijkse chaos maar er was ook een dagelijkse spanning tussen de verschillende verpleegkundigen uit verschillende diensten die moesten samenwerken met elkaar. Ik merkte al vrij snel dat er een immense moeilijkheidsgraad was in het verzorgen van de patiënten. Je moest telkens een mentale switch maken bij verschillende artsen en hun procedures. Het is al zeer moeilijk om op een reguliere dienst te kunnen werken, laat staan dat je nu te maken kreeg met verschillende specialisaties. Hoe moest je in godsnaam het overzicht houden in deze georganiseerde wanorde? Ik werd een dag of twee begeleid door een verpleegkundige maar in mijn eerste week al snel voor de leeuwen gegooid. Ik kreeg ook vrij snel stagiaires toegewezen, net zoals mijn eerdere werkervaring in de zorg. Heel veel collega’s stelden zich vragen bij mijn terugkeer:

 

‘Er zijn collega’s die willen vluchten uit deze hellhole en jij komt gewoon terug. Wat scheelt er met jou?’

 

Na de tweede golf te hebben weggewerkt kwamen heel veel collega’s terug op hun diensten en wij kregen een datum meegedeeld waarop we zouden verhuizen naar onze eigen dienst. Ik werkte ondertussen al vier maanden in het ziekenhuis en ik had mijn eigen vaste dienst nog nooit gezien. Heel veel spanningen namen af naarmate die datum naderde. Heel veel collega’s die omwille van de werkdruk en de zorgzwaarte hevige meningsverschillen hadden met elkaar legden het bij en praatten alles uit met elkaar. En ik was een observator van alles. Ik dacht nog altijd dat ik er goed aan had gedaan om terug te keren. Ik voelde mij nuttig. Ook hier weer waren mijn uurroosters moordend. Ik werkte weer voltijds en mijn reumatoloog smeekte mij om tenminste geen nachtdiensten meer te presteren.  Hij schreef een medische vrijstelling voor de nachtdiensten uit. ik heb een auto-immuunziekte die ook reumagerelateerd is en eigenlijk kreeg ik een overtuigde en strenge njet van de reumatoloog toen ik tijdens de eerste pandemie voorstelde om terug te keren naar de zorg. Als ik de goede man moet geloven zou ik deeltijds in een rustige omgeving moeten werken, dus niet in een ziekenhuis, om niet vrijgesteld te worden aan stress. Hoe kom je aan een stressvrije, deeltijdse job in een rustige omgeving? Hoe kom je dan financieel rond? Dat waren mijn tegenargumenten die hij niet kon beantwoorden. Tijdens die eerste golf van de pandemie heb ik maandelijks met de reumatoloog onderhandeld maar ik mocht zelfs niet in een woonzorgcentrum gaan helpen. Tijdens de tweede golf dacht ik:

 

‘Het zal wel meevallen, een tweede golfje, een nawee.’

 

Jongens, wat was ik naïef geweest. Niet enkel over de pandemie maar ook over de toestand van de ziekenhuizen. Toen ik de sector drie jaar eerder had verlaten was het ziekteverzuim al vrij hoog en de vlucht uit de sector door de zorgverleners allang ingezet. Ik heb mijn opleiding gehaald met steun van de overheid omdat het beroep van een verpleegkundige een knelpuntberoep is. Dus hoe kwam ik erbij dat ik enkel maar zou gaan helpen tijdens de pandemie? Overal in het ziekenhuis trokken ze aan je arm om op hun dienst te komen werken. Ik heb namen van collega’s gehoord die ik nog nooit gezien heb, die al jaren thuiszaten omwille van een burn-out of lichamelijke klachten zoals rug- nek- en schouderpijn. Maar ik bleef op mijn dienst om de uitgestelde zorg weg te werken. En dan zou ik wel kijken wat mijn toekomst in de zorgsector zou zijn.

 

Ik had een goede klik met de artsen en soms had ik ook een dwarse klik met de artsen. Ik deed alles voor mijn patiënten en weinig voor de eisen van de artsen. Voor sommige artsen zijn verpleegkundigen niet alleen de zorgverlener van hun patiënten maar ook de persoonlijke secretaresse van de arts die de medicatievoorschriften in het digitale dossier moet verwerken. In mijn ogen waren wij geen team, de zorgketting was niet volledig, ze rammelde. De artsen dramden hun instructies op tijdens de verschillende overlegmomenten, gingen hun rondes doen bij de patiënten, dramden weer nieuwe instructies op en verlieten de afdeling. Zoals ik al eerder aangaf: ik was wel een assertieve verpleegkundige en ik kreeg heel veel artsen op mijn lijn waardoor de zorgketting terug aaneengeschakeld werd. De patiënt moest het bestaan van een zorgketting weten en ondervinden.

 

Ik verhuisde vaak naar verschillende afdelingen om te helpen waar nodig. Maar ik hoorde ook vaak misnoegde collega’s praten over het management. Telkens als ik vroeg of ze hun bezorgdheden hadden geuit aan het management kreeg ik als antwoord dat er toch niet geluisterd werd naar het personeel. Ik heb dat altijd een non-argument gevonden, in elke professionele setting. Als je als werknemer, een deel van de organisatie bent, dan ben je als zorgverlener een deel van de zorgketting. Er moet geluisterd worden naar elke schakel in de zorgketting. En als de ketting te los zit en rammelt dan moeten we zorgen dat er meer spanning komt. Alleen op die manier kan de ketting standhouden. Misschien ben ik hier te idealistisch in, ik heb immers nooit een cursus over leiderschap gevolgd maar ik geloof in een dialoog waar mensen constructief kunnen meedenken over bepaalde processen in een professionele setting. Ik geloof in engagement en inspraak. En ik geloof in erkenning. Als je mensen enkel maar het gevoel geeft dat ze moeten presteren en niet hoeven na te denken dan verlies je een groot deel aan talent en deskundigheid. Ambitie stompt af in werkomgevingen waar managers de werknemers behandelen als kruisjes op een Excel-sheet. Maar dan moet je op managementniveau bereid zijn om je kruisjes in te ruilen voor een echt persoon, een echte team, een sterke zorgketting tegenover je.

 

Het is zoals een neuroloog tijdens een interview tegen mij zei:

 

‘Als je mensen de nodige expertise en de intellectuele uitdagingen geeft in hun vak, dan kijken ze ook op een andere manier naar hun werkgever en job. Als je de mensen het gevoel geeft dat ze een inwisselbare pion zijn, waar ze de ene dag op de dienst gastro-enterologie staan en de volgende dag op psychiatrie, dan demotiveer je ze ook.’

 

 

50 weergaven0 opmerkingen

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Het boek waar niemand op zit te wachten

Tijdens het schrijfproces van dit boek is mijn vader abrupt naar Turkije vertrokken. Zijn jongere broer van zeventig jaar was in een coma...

Nederland en arbeidsmigratie

Binnen de muren van de zorginstellingen botsen zorgverleners op heel veel onbegrip en desinteresse. Maar hoe zit het dan buiten de...

Comments


bottom of page