Evy Verdeyen is een 42-jarige thuisverpleegkundige. Ze werkt al twintig jaar in de zorgsector. Ze begon haar carrière als zorgkundige in het OCMW van haar gemeente en daarna is ze via Project 600 verpleegkunde gaan studeren. Project 600 is een opleidingsproject, georganiseerd vanuit de overheid, voor mensen die in de zorgsector werkzaam zijn en die met behoud van loon een opleiding tot verpleegkundige op HBO5-niveau of bachelor-niveau aanvangen. Het doel van het project is om de studie mogelijk te maken voor mensen die wel ambities hebben in de zorgsector als zorgverlener maar niet altijd de mogelijkheden hebben om te studeren. Op die manier probeert de overheid de studie aantrekkelijker te maken en het structureel personeelstekort in de sector op te vangen. Het is vergelijkbaar met de zij-instromers die via de VDAB met behoud van uitkering de studie aanvangen: ongeacht het niveau (HBO5 of bachelor) behoudt men zijn uitkering gedurende een studie van drie tot vier jaar.
Meteen na het behalen van haar HBO5-diploma in de verpleegkunde is ze in de thuiszorg gedoken. Eerder had ze wel interesse om te gaan voor haar bachelor-diploma maar omdat ze koos voor de thuiszorg werd haar dat afgeraden. Het diploma op bachelor-niveau zou niet veel nut hebben in de thuiszorg werd Evy verteld. Toch kriebelt het nog altijd bij haar. Uit ambitie en vooral om de stap naar een ziekenhuis of woonzorgcentrum te vergemakkelijken. Op vlak van loon is het ook een vooruitgang geeft ze toe. Maar haar grootste motivatie zou vooral de diepgang in de studie zijn.
Ze begon te werken als thuisverpleegkundige bij een thuiszorginstelling in loondienst. Dat heeft ze een jaar kunnen volhouden. De tijdsdruk maakte dat ze de organisatie verliet. Op vier uur tijd moest ze in haar avondroute vijfentwintig huisbezoeken afleggen. Ze had tijdens haar studie wel een initiatie in de thuiszorg gehad bij dezelfde instelling maar als stagiaire krijg je die tijdsdruk niet mee. Pas als professional ondervind je de verantwoordelijkheid van een rit die op je schouders komt rusten.
Na dat jaar is ze overgestapt naar een zelfstandige thuiszorgpraktijk. Ze werkt op dit moment in twee thuiszorgpraktijken.
Waarom verpleegkunde?
Mijn leidinggevende in het OCMW, waar ik als zorgkundige werkte, zag meer potentieel in mij en moedigde mij aan om verder te studeren. Ik mocht zelfs mijn kaderopleiding volgen om later diensthoofd te worden in het OCMW. Maar om een leidinggevende te zijn moet je toch wel assertief genoeg zijn en ik vond mezelf toen nog niet rijp genoeg voor die rol. Het was dus echt op aanmoediging van mijn leidinggevende dat ik ben begonnen aan de studie van verpleegkunde. Op zich kwam het mij wel mooi uit: een studie die werd gefinancierd door mijn werkgever en eindelijk mijn droom die uitkwam. Ik wilde altijd al als zorgkundige in de thuiszorg werken maar in die tijd was het niet gebruikelijk dat een zorgkundige operationeel werd ingezet in de thuiszorg.
Wat waren jouw eerste ervaringen/indrukken als stagiaire in de zorg?
Mijn eerste stage was heel moeilijk. Ik mocht als student al meteen in een ziekenhuis op de dienst urologie staan. Ik had enkel nog maar een bedbad gezien en uiteindelijk kom je daar als student zonder enige notie van verpleegtechnische handelingen op zo’n specifieke dienst. Blaassondes inbrengen, wondzorg, alle denkbare verpleegtechnische handelingen werden jou aangeleerd. Maar eigenlijk wist je niet wat je aan het doen was. Want je had die lessen nog niet gezien op school. Ik was wel een wondzorg aan het uitvoeren maar ik wist niet hoe ik een wonde moest observeren. Dat was een hele aanpassing maar op zich was dat een boeiende wereld want die waaier aan kennis en kunde spreidde zich open. Je zag dat er meer was dan de taken die ik uitvoerde als zorgkundige. Ik had ook het geluk dat ik op een studentvriendelijke dienst stond, iedereen sleurde mij mee in mijn leerproces en ik haalde daar enorm veel voldoening uit. Dat doet toch enorm veel als je stagebegeleiders ook enthousiast zijn.
Daarna heb ik heel veel stageperiodes in de ouderenzorg gehad, vooral in de woonzorgcentra. Maar dat is op zich ook niet zo goed want je leert veel verpleegtechnische handelingen op school maar in de praktijk kan je die handelingen in de woonzorgcentra niet oefenen. Je hebt echt een ziekenhuisomgeving nodig om die handelingen onder de knie te krijgen. Dus ik kwam na die stageperiodes in woonzorgcentra terug in een ziekenhuis terecht als stagiaire waardoor ik zeer onzeker werd. Het einde van mijn opleiding lonkte en het ziekenhuispersoneel ging ervan uit dat ik al veel kennis en ervaring had opgedaan in mijn eerdere stage-ervaringen in woonzorgcentra. Daar werd ik dan afgerekend op mijn punten. Ik was wel geslaagd op mijn stage maar ik moest wel een laatste, speciale traject volgen. Dat hield in dat ik op een dienst mijn coördinerende skills moest kunnen bewijzen. Dat was op de dienst traumatologie waar ik na het beëindigen van mijn studie ook meteen een jobaanbieding kreeg. Ik vond de verpleegkundigen daar ook zeer menselijk en begripvol. Ze stelden mij gerust en zeiden dat niet iedere verpleegkundige alle verpleegtechnische handelingen op een correcte wijze kan uitvoeren. Sommigen blinken uit in infusen inbrengen, sommigen kunnen andere technieken beter. Daar leerde ik ook dat het begrip ‘team’ zeer belangrijk is in de zorg. Je draagt mekaar, je steunt mekaar en je laat mensen in hun waarde.
Als ik er nu op terug kijk zouden de scholen eigenlijk die stageperiodes beter moeten organiseren en kijken waar de student precies staat in zijn studietraject.
Ik heb als stagiaire wel op verschillende boeiende disciplines mogen staan zoals traumatologie en de palliatieve dienst. De leukste stage was op de palliatieve dienst. Je weet wel dat mensen daar hun laatste dagen doorbrengen maar er heerst daar een ongedwongen sfeer: alles mag en niets moet. Wilde een patiënt die ochtend niet gewassen worden, dan was dat zo. Wilde iemand pannenkoeken, dan kreeg die persoon pannenkoeken. Dat was een heel andere manier van zorgen voor.
Ik begrijp ook niet waarom mensen elke dag grondig gewassen moeten worden. Volgens een dermatoloog is dat ook niet bevorderlijk voor de huidbarrière. Door het vele wassen ontstaat een droge huid waardoor je meer bodylotion gaat smeren bij de mensen. Twee keer per week de mensen volledig wassen is eigenlijk voldoende, zei de dermatoloog. De rest van de week voer je het intiem toilet uit en dat is op zich voldoende. Maar die gewoontes houdt men nog stand in heel veel zorginstellingen, iedereen moet om 7 u ’s ochtends gewassen worden. En dat zorgt al voor heel veel stress om iedereen op tijd gewassen te hebben.
Wat waren jouw eerste ervaringen/indrukken als professional in de zorg?
Die verantwoordelijkheid als professional in de zorg was indrukwekkend, ik kon mij niet meer verstoppen achter de veilige schouders van een verpleegkundige. Ik was alleen op de baan, mijn ritten waren heel eenzaam. Je staat meteen voor dilemma’s waar je zelfstandig beslissingen moet nemen. Je bent dan heel opgejaagd en doet domme dingen zoals je hoofd tegen de deur van een auto stoten waardoor mijn patiënt mij moest verzorgen (lacht). Maar je leert zo veel dingen relativeren. Je begint op een creatieve manier oplossingen te zoeken terwijl je in een team bijvoorbeeld sommige zaken klakkeloos zou overnemen. Je leert kritisch denken op de werkvloer, in dit geval in mijn auto.
Wie is jouw patiëntenpopulatie?
Dat zijn bijna allemaal oudere mensen maar de meesten zijn jong van geest. De jongste is ergens in de zestig en de oudste is in de negentig. Ik help mensen met hun dagelijks toilet. Ik heb een patiënt met een suprapubische sonde die moet verzorgd worden. Ik heb patiënten die sondevoeding krijgen. Stomazorg, compressiekousen aan-en uitdoen, wondzorg. Dus mijn rit is best wel gevarieerd.
De mensen verwachten enorm veel. Toen ik als zorgkundige werkte in een woonzorgcentrum was het de familie die enorm veel verwachtte van ons. In de thuiszorg is dat niet anders. Ik word heel vaak opgebeld door de patiënten voor de kleinste dingen, als ik vijf minuten te laat ben bijvoorbeeld. Ik zeg altijd tegen mijn patiënten dat de thuisverpleegkundige vroeger geen telefoon had. Hoe deden ze dat toen? Men is te veeleisend: ze willen dat je stipt op het uur aan hun deur verschijnt maar dingen lopen soms uit. Je kan bijvoorbeeld een patiënt aantreffen in zijn eigen woonst die gevallen is waardoor je bezoek uitloopt en je volgende patiënt dan moet wachten. Je moet iedereen hulp bieden. Er is weinig begrip en veel egoïsme. Vroeger was ik heel timide en durfde ik niet te antwoorden. Maar ik ben geen voetveeg, wij verdienen respect als zorgverleners. Ik heb ook maar twee handen. Op zich ken je de meeste patiënten en hun gewoontes wel een beetje waardoor je kan anticiperen op hun eisen. Je maakt dan duidelijke afspraken met ze. Als iemand naar de kapper wil ’s morgens, dan kan ik mij niet schikken naar hun vrije tijd. Ik moet met heel veel patiënten rekening houden. Ik kan niet zomaar een schema omvergooien omdat één persoon de afspraken niet nakomt.
Na Corona zijn de mensen heel onbeleefd geworden. Tijdens de pandemie waren wij de enigen die de mensen zagen, het sociaal isolement maakte dat wij hun enige contactpersoon waren. En dat maakt dat wij heel veel persoonlijke frustraties moeten incasseren.
Heb je ook zorgkundigen als collega’s? Hoe is je samenwerking met hen?
Ik werk enkel met verpleegkundigen.
Er verlaten meer en meer verpleegkundigen de sector. Wat is jouw mening hierover? Hoe komt dat?
De zorgketting verdwijnt. De zorgkundigen in woonzorgcentra krijgen te veel taken op hun bord. Die mensen moeten te veel taken op korte tijd uitvoeren. Niet enkel de zorgtaken maar de huishoudelijke taken komen ook op hun bord. En daar bovenop zijn er de families die ook hun aandacht opeisen. Iemand met een slikprobleem bijvoorbeeld heeft echt wel specifieke aandacht en observatie nodig. Zo’n eetmoment kan een uur duren want je mag iemand met een slikprobleem zeker niet opjagen. Maar de rest van de bewoners hebben ook specifieke zorgnoden. Heb dan maar twee bewoners met een slikprobleem, die meisjes moeten zich dan in verschillende bochten wringen om alle taken (zorg, huishoudelijke, logistieke) op tijd uit te voeren.
Er zijn nu wel woonzorgcentra die werken met leefgroepen. Zo wordt een dienst opsplitst in drie leefgroepen met telkens zo’n tiental ouderen. Op zich is dat wel een goede organisatie. Je verdeelt de zorgzwaarte over verschillende leefgroepen. En elke leefgroep heeft één verantwoordelijke zorgkundige. Maar ouderen met chronische ouderdomsziekten gaan snel achteruit op vlak van gezondheid waardoor opeens de zorgzwaarte verandert op een leefgroep. Men moet niet enkel naar de zorgzwaarte kijken maar ook naar de zorgkracht. Is er voldoende personeel om de zorg te kunnen dragen?
Een ander probleem is dat de zorgkundigen geen voltijdse contracten krijgen in die woonzorgcentra. Er zijn jonge mensen die willen trouwen of die een huis willen kopen. Ik ken heel veel zorgkundigen die om die reden de zorgsector verlaten.
En heel veel verpleegkundigen uit zorginstellingen starten tegenwoordig als zelfstandige in bijberoep in de thuiszorg. Ze kiezen voor een bepaalde vrijheid en autonomie, je werkt voor jezelf en niet voor het ziekenhuis bij wijze van spreken. Je kan de zorg voor mensen zelf organiseren.
Een andere keerzijde is dat heel veel thuisverpleegkundigen ook stoppen met het beroep. De overheid legt ons veel te veel regeltjes op. Wij moeten zo veel registreren waardoor we een halve dag bezig zijn met administratie en onze patiënten worden daar de dupe van. Een wondzorgdossier bestaat niet enkel uit een behandelplan, je moet ook de evolutie van een wondheling registreren door continu foto’s toe te voegen aan het dossier. Een Katz-schaal (een schaal om de zorgzwaarte bij een patiënt te meten en te evalueren) moet je altijd verantwoorden. Elke stap in een zorgproces moet je beargumenteren bij de overheid. Dat is volgens mij ook de reden waarom heel veel thuisverpleegkundigen er de brui aan geven: de administratie is niet meer bij te houden. Het is niet zo dat mijn werkdag om 12 u ’s middags eindigt, ik moet dan mijn administratie nog doen. En fiscaal is het ook niet aantrekkelijk om zelfstandige te zijn in dit land.
Een bloeddrukmeting, een glycemiemeting in de thuiszorg is niet betaald. Wij mogen dat niet aanrekenen. Maar je tijd en je brandstof wordt niet meegeteld. Heel veel collega’s stellen zich daarom dan ook de vraag waarom ze het nog doen maar ik antwoord dan gewoon dat ik het voor mijn mensen doe. Puur voor mijn patiënten, ik zie die mensen doodgraag.
Maar je kan wel stellen dat de overheid goede zorg hindert.
Wat moet de politiek doen?
Ik vind dat een moeilijke. Natuurlijk moet de werkdruk omlaag maar hoe doe je dat? Door extra personeel aan te nemen. Maar er is geen personeel. De zorg is gewoon geen aantrekkelijke sector op dit moment.
Zorg bijvoorbeeld dat die administratie niet zo ingewikkeld wordt voor ons, dat is zo arbeidsintensief.
Het takenpakket is ook niet uitdagend genoeg in een woonzorgcentrum als verpleegkundige. Maak dat aantrekkelijker, denk ik dan. Ik zie wel inspanningen waardoor de verpleegkundige meer coördinerende taken moet uitvoeren maar uiteindelijk moet je ook inspringen in de basiszorgen. Want je bent een tandem met de zorgkundige.
Wat moet de maatschappij doen? Het stigma van de verpleegkundige/dienstmeid leeft nog altijd voort in de samenleving, hoe moeten we dit imago her- of bijstellen?
Ik waardeer het wel als mensen zeggen dat ze respect hebben voor wat ik doe maar het is en blijft een job. Maar het lijkt alsof het hoort dat de mensen dat zeggen. Ik vind dat niet oprecht. Dat continu benadrukken dat men respect heeft voor onze job. Maar je kan die waardering ook op een andere manier uiten. Ik kan dat begrijpen dat eenzame mensen, die ook nog eens geïsoleerd zijn door hun ziekte en moeilijk de deur uit kunnen, een beroep doen op ons om hun boodschappen te doen. Dat doen wij met alle plezier. Maar mensen die goed omringd zijn, een sociaal vangnet hebben, moeten hun families inschakelen voor die huishoudelijke taken. Voor die taken ben ik geen verpleegkundige geworden. Je moet je grenzen ook duidelijk afbakenen. Wat mag een familie en een patiënt van een thuisverpleegkundige verwachten, die afspraken moeten in het begin zeker gemaakt worden.
Taken als kousen wassen, poetsen, de hond uitlaten horen niet bij de job.
In een setting van het woonzorgcentrum is er een vaste wasdag waar die compressiekousen worden verzameld door de zorgkundigen. De verpleegkundige of de zorgkundige van de nachtdienst wast die kousen dan. De mensen hebben ook maar één paar kousen, dus is het wel belangrijk dat ze propere kousen hebben. Maar alles wat de familie kan doen moet ook effectief door de familie gedaan worden.
In de zorg komt het erop neer dat we de zelfredzaamheid van de patiënten blijven stimuleren. We leven in een maatschappij waar alles moet opgelost worden met een vingerknip. Althans, dat verwachten de patiënten en hun families. Ik denk ook dat de vanzelfsprekendheid, dat zorgpersoneel alle taken wel zullen overnemen, moet verdwijnen. Niet alleen in de zorginstellingen maar ook in de thuiszorg. Dus de families moeten betrokken worden en blijven in de zorg van hun naaste.
Het valt niet te ontkennen dat de dokter nog altijd een bepaalde status in de hiërarchische ladder heeft in de ogen van heel veel mensen. Iedereen die onder die hiërarchie werkt is geschikt om alle taken uit te voeren. Geen idee of dat nog leeft bij de jongere generatie. Maar ik merk vooral bij de oudere generatie dat alles en iedereen moet wijken voor ‘meneer de dokter’. En dat is op zich wel pijnlijk, te meer omdat de artsen ook wel beseffen dat er een bepaalde onderwaardering is naar ons, het zorgpersoneel, toe. Ik heb ooit eens samengewerkt met een arts die ons een berichtje had gestuurd na het overlijden van een patiënt om ons te bedanken voor de goede zorgen. Dat was baanbrekend in mijn carrière, dat had ik nog nooit meegemaakt! Dus ik heb wel hoop dat de nieuwe generatie artsen bepaalde gewoonten achterwege laat.
Een ander probleem is dat je het management nooit op de werkvloer ziet. Zo vertelde een zorgkundige mij ooit dat de directeur van een woonzorgcentrum de bedden voor de bewoners had gekozen. Ik vond dat vreemd en stelde luidop de vraag: moet de directeur met die bedden werken of wij, het zorgpersoneel? Een bed in een zorginstelling moet verschillende functies hebben: hoogstand of laagstand, hoofdeinde omhoog of omlaag. En dat is niet alleen voor het comfort van de bewoners maar ook voor het zorgpersoneel om ergonomisch te kunnen werken. Dus inspraak van het zorgpersoneel over de organisatie van de zorg zou ook voor vele collega’s een reden zijn om te blijven, daar ben ik zeker van.
Vind je dat er genoeg inspanningen worden geleverd om de vlucht uit de sector tegen te gaan?
Nee, het wordt erger en erger. Op dit moment regent het ontslagen in het woonzorgcentrum in mijn gemeente. Mensen dienen hun ontslagen in en vertrekken naar andere, voor hun betere oorden. Er worden vanuit de overheid beloftes gemaakt om de sector aantrekkelijker te maken. Ze beloven premies uit te betalen, de attractiviteitspremie bijvoorbeeld, maar ik hoef geen geld want dat is voor mij niet fiscaal aantrekkelijk.
Het gaat zelfs niet om het geld. Het gaat om de werkdruk. Je krijgt geen respect meer van de mensen. Ik begrijp de mensen niet die hun ouders niet willen helpen, zo’n kousen uittrekken is toch niet moeilijk en dat vraagt ook geen medische kennis tenzij er wonden zijn om geobserveerd of verzorgd te worden. Ik zou dat zelfs voor mijn ouders met veel plezier willen doen. Zo tref ik vaak op zondagavond een gezin aan waar iedereen, kinderen en kleinkinderen, rond de tafel koffie zit te drinken en het enige wat ze moeten doen is die kousen uittrekken. Bel mij dan gewoon om te zeggen dat ik niet moet komen, dat je zelf wel je vader of moeder zal helpen. Wij zijn ook mensen, wij hebben ook graag onze vrije tijd.
We zijn ook veel te veel op onszelf gericht. We zouden allemaal wat meer inspanningen mogen leveren om mekaar te leren kennen. Zo heb ik per toeval mijn buurvrouw leren kennen in een zorginstelling. Zij werkte daar als verpleegkundige, ik wist niet dat zij ook een collega was. Haar gezicht kwam mij zo bekend voor en toen viel mijn frank. We werken, komen thuis en kijken niet eens naar onze omgeving. Er is een bepaalde onverschilligheid in de samenleving, niet dat we niet geïnteresseerd zijn in onze medemens maar iedereen leeft in zijn eigen cocon. Is het niet erg dat we eerst vijf jaren naast mekaar moeten wonen zonder te weten dat we collega’s zijn?
Om terug te gaan naar die leefgroepen in bepaalde woonzorgcentra: je kan je de vraag stellen of dat wel iets positief is om op eilandjes te werken. De zorgkundige is honkvast en werkt op één vaste leefgroep, de verpleegkundige ‘vlindert’ van leefgroep tot leefgroep maar ze keert terug in haar eigen cocon, haar verpleegpost. Ze maken ons ook individualistisch. Ik vind die leefgroepen best een positief initiatief: ze willen op die manier de werkdruk omlaag brengen. Maar als er een probleem is op een leefgroep, dan moet je het ook maar zelf oplossen. Je bent verantwoordelijk voor tien tot twaalf bewoners. Dat is een immense verantwoordelijkheid en ook een individualistisch uitgangspunt van de zorginstelling. Nogmaals, het is leuk individueel werken maar men moet ook kijken naar en rekening houden met de zorgzwaarte.
Hoe zie jij jezelf als verpleegkundige? Wat is je maatschappelijke rol? Is het een deel van je identiteit?
Ik ben Evy, de verpleegkundige. Dat is mijn werk. Mijn patiënten mogen mij altijd bellen maar ze kennen mijn grenzen heel goed. Ik ben ooit zes maanden ziek geweest waardoor mijn patiënten mij ook gemist hebben. Zo was er een patiënte die heel bezorgd was om mij maar ze durfde mij tijdens mijn ziekteperiode niet bellen. Maar ik heb haar gerustgesteld en gezegd dat ze mij overdag altijd mag bellen voor een babbel. Ik sta klaar voor mijn mensen. Voor mijn ziekte ging ik tot het uiterste voor mijn patiënten. Ik heb door mijn ziekte ook wel ingezien dat ik ook maar een mens ben en ook wat meer moet genieten van mijn leven. Ik moet niet elk vrij minuutje aan mijn patiënten denken. Het blijft een job. Vrije tijd is vrije tijd, ik heb die schuldgevoelens laten varen. Ik heb ook een leven.
Is het een roeping?
Nee! Het is nooit een roeping geweest voor mij. Ik had eerder nooit ambities om in de zorgsector te werken. Ik heb zelfs boekhouden gestudeerd. Maar ik was niet gemaakt voor een kantoorjob. Mijn moeder werkte in een woonzorgcentrum als poetshulp. Dat was mijn eerste indruk van de zorg in mijn jeugd. Maar ik zei toen resoluut tegen mijn moeder dat ik nooit in de zorg wilde werken. Ik doe momenteel mijn job supergraag. Maar ik weet niet of ik de thuiszorg kan volhouden tot mijn pensioenleeftijd. Ik ben erg geboeid door interieur, misschien dat ik daar ooit iets mee ga doen. Maar ik denk ook vaak aan Pallion (palliatieve zorgorganisatie in Limburg). Ik zie mij dat ook wel doen als verpleegkundige: mensen begeleiden in hun laatste levensfase.
Comments