Mariska Eyckmans is een jonge moeder van 30 jaar. Ze ontvangt mij, samen met haar dochter Sofia, in haar huis in Kapellen. Ze is van opleiding zorgkundige.
Waarom zorgkundige?
Ik wilde al op jonge leeftijd in de zorg werken. Mijn nicht werkte in een kinderdagverblijf en tijdens vakantieperiodes bracht ik mijn dagen door tussen de kleine kindjes. Ik was toen zelf ook nog maar elf jaar. Dat contact met kleine kindjes in een speelse sfeer trok mij wel aan. En dat werd mijn ambitie op die leeftijd. En die ambitie is gebleven totdat ik een stage moest meelopen in een woonzorgcentrum op een afdeling met mensen met dementie. Daar verbleven ouderen met een zeer grote zorgafhankelijkheid. De afdeling was ingedeeld in drie leefgroepen: één leefgroep was voor mensen met lichte dementie, een andere voor matige dementie en nog een andere voor mensen met zware dementie. Per leefgroep had je 18 bewoners om voor te zorgen. Het woonzorgcentrum telde zes leefgroepen. En dan was er nog een aparte ruimte voor mensen met beginnende dementie, dat was eerder een vorm van kleinschalig wonen. Ik heb bijna negen jaar in een woonzorgcentrum gewerkt als zorgkundige. Daarna heb ik een jaar als zorgkundige gewerkt bij een thuiszorginstelling. Ik heb in februari van dit jaar (2023) de zorgsector verlaten en nu heb ik een administratieve functie opgenomen in de dienstensector.
Wat waren jouw eerste indrukken/ervaringen als student in de zorg?
Ik volgde de richting Verzorging in het vijfde middelbaar. De eerste dagen van mijn stage in het woonzorgcentrum was ik enorm onder de indruk. Ik was niet voorbereid op de chronische ziektebeelden in de ouderenzorg, ik kende er niets van. Ik had wel gehoord wat dementie was maar ik dacht dat dat gewoon maar een beetje vergeetachtigheid was bij oudere mensen. Ik moest mensen verzorgen die zeer zorgafhankelijk waren: dat waren mensen die immobiel waren, die niet meer zelfstandig konden eten of bedlegerige mensen. Ik vond dat in het begin heel confronterend maar op het einde van mijn stageperiode had ik moeite om afscheid te nemen van die bewoners. Ik zag heel veel liefde en aandacht van het professioneel team naar de bewoners toe en omgekeerd. Je kreeg er zo veel voldoening van. Communicatie was heel moeilijk met de bewoners, zij waren volledig in hun eigen wereld door hun ziekte. Maar toch waren er momenten dat je contact kon maken met één van hen. Dat waren dan heel basale uitingen, zoals kleine kreten van geluk bij een bewoner die je aan het verzorgen was. Daaruit kon ik dan opmaken dat hij die verzorging heel aangenaam vond.
Ik heb daarna nog verschillende stageperiodes in kinderdagverblijven doorlopen maar daar werd mij al snel duidelijk dat ik niet achter die zorgmentaliteit kon staan. Dat was echt bandwerk. Toen al waren dat schrijnende toestanden voor de kindjes die daar verbleven overdag. Ongelukkige baby’s en peuters die letterlijk in bed werden gegooid, verwaarlozing, onverschillig gedrag bij het team, noem maar op. Die kinderen waren getraumatiseerd, werden niet getroost. Als dit kinderverzorging is dan wil ik daar niets mee te maken hebben, dacht ik toen. Ik heb maar één goede stage-ervaring gehad van de zes stageplaatsen in de kinderzorg, dus dan kan je nagaan hoe de toestand in de andere plaatsen was. Maar ik wil ook nuanceren natuurlijk: als je dertig kindjes moet verzorgen en je bent maar met twee verzorgers waarvan er zelfs één verzorger nog stagiaire is, dan is het normaal dat er verwaarlozing optreedt. Ik keur dat niet goed, maar we zijn allemaal mensen, dat kan niemand aan.
Na die ervaringen en indrukken in de kinderdagverblijven heb ik besloten om voor ouderenzorg te gaan. En ik wilde enkel gaan werken in het woonzorgcentrum waar ik mijn eerste initiatie in de ouderenzorg kreeg. Dat was mijn voorwaarde. De stageperiodes in woonzorgcentra hadden mij ook angst ingeboezemd. Je had soms dertig bewoners met twee professionals waarvan er iemand om negen uur in de keuken moest staan om boterhammen te smeren. Dan weet je ook hoe de kwaliteit van de zorg ervoor staat in zo’n organisatie. In alle woonzorgcentra waar ik mijn stages heb doorlopen waren die zorgprofielen ook onduidelijk. Was het nu een verpleegkundige of een zorgkundige of een ergotherapeut die in de keuken boterhammen moest smeren, iedereen deed hetzelfde werk.
De stagebegeleiding in dat woonzorgcentrum waar ik kennismaakte met verschillende vormen van dementie, was heel goed. Maar ik voel van nature mensen heel goed aan, ik weet heel goed wat mensen nodig hebben. Dat anticiperen op de noden en behoeften van mensen is zo cruciaal in een zorgsetting en dat is een heel sterke eigenschap van mij.
Ik heb ook een stage gelopen in het ziekenhuis waar ik op de dienst revalidatie stond. Dat waren vooral oudere mensen met herstellende heupbreuken. Ik wilde eigenlijk ook verder studeren voor verpleegkundige maar de omstandigheden waren niet gunstig voor mij toen. Ik werd na het behalen van mijn diploma ook meteen aangenomen in het woonzorgcentrum waar ik mijn hart verloor aan de bewoners.
Wat waren jouw eerste indrukken/ ervaringen als professional in de zorg?
Ik startte in de leefgroep met bewoners die licht dementerend waren. Die mensen waren vrij zelfstandig en zelfredzaam. De communicatie was nog heel goed. Je zag ook geen ontremd of agressief gedrag. De leeftijden waren toen gemengd, jong tot oud verbleef in die leefgroep. Nu hebben ze gelukkig wel een specifieke afdeling met jonge bewoners met dementie.
De overgang van student naar professional was voor mij vlot gegaan omdat ik op vrij jonge leeftijd al een zekere verantwoordelijkheidszin en plichtsbesef had in mij. Ik ben ook iemand die een groep kan trekken. En dat bleef niet onopgemerkt bij mijn nieuwe collega’s. De collega’s werkten al heel lang in dat woonzorgcentrum, ik was één van de jongste werkkrachten. Je komt daar met frisse, nieuwe ideeën en wil dat implementeren in een organisatie die bestaat uit zorgverleners die al heel lang vastgeroest zitten in hun eigen gewoontes. Ik werd gelukkig aangemoedigd door de oudere garde. Ik kreeg heel veel kansen en werd gewaardeerd door iedereen, zelfs het management. Ik voelde mij daar helemaal thuis.
Ik startte met een vervangingscontract in de leefgroep van de bewoners met lichte dementie. Ik heb gedurende twee jaren met vervangingscontracten gewerkt. Ik zat er niets mee in, ik werkte graag in dat centrum. Totdat er een jonge verpleegkundige werd aangenomen die meteen een vast contract kreeg aangeboden. Dat wrong wel een beetje. Ik werd altijd gebeld als er collega’s zich ziekmeldden, was altijd loyaal en bereid om meerdere uren te werken om de tekorten in de uurroosters op te vullen. Ik heb daar een erezaak van gemaakt om mijn vast contract dan ook te krijgen na twee jaren. Daarna ben ik als vast personeelslid begonnen in de leefgroep van de bewoners met matige dementie. Ik was de enige zorgkundige die voltijds werkte.
Hoe was je samenwerking met het verpleegkundig team?
Ik werd gewaardeerd en erkend door iedereen in het team. Ik kreeg leuke uitdagingen en verantwoordelijkheden waarbij ik op een bepaald moment met de huisarts aan het overleggen was over de bewoners. Ik mocht voorschriften in het softwareprogramma van de instelling registreren omdat ik vlotter met de computer was dan de oudere collega’s. Iedereen wist: als Mariska het doet, dan is het in orde. Ik kreeg enorm veel vertrouwen van het team. Er waren ook verpleegassistenten die beperkte taken hadden. Bloedafnames en andere verpleegtechnische handelingen werden door verpleegkundigen uitgevoerd.
Maar de taakverdeling was niet eerlijk. Er waren sommige collega’s die profiteerden van de welwillendheid van andere collega’s. Ik trok een paar keer naar het management maar ik ving bot. Die oneerlijkheid bleef maar duren. Ik heb enorm veel respect voor oudere zorgverleners maar ik voelde mij uitgebuit. Dat waren zorgkundigen en verpleegkundigen, maar ook ergotherapeuten. Er waren veel beloproepen in de ochtenddienst. Ongeduldige bewoners wilden snel geholpen worden met hun ochtendtoilet, ik rende van hot naar her om de dienst draaiende te houden. Sommige collega’s waren dan koffie aan het drinken met de bewoners met het voorwendsel dat ze tijd doorbrachten met hen. Maar dat doe je toch niet op zo’n cruciaal uur als de helft van de leefgroep nog zit te wachten op hulp bij hun ochtendtoilet? Ik was, samen met nog andere collega’s, elke ochtend aan het ploeteren en zij waren zogezegd ook aan het werken. Je moet natuurlijk tijd en aandacht besteden aan je bewoners op elk moment van de dag maar niet als je collega’s aan het verzuipen zijn in het werk. We ondervonden weinig collegialiteit toen.
Je hebt de zorgsector verlaten? Is dat definitief? Wat doe je nu?
De zorgsector heb ik definitief verlaten maar mijn hart klopt nog altijd voor de zorg. Ik heb moeite om het los te laten. Ik heb nu een administratieve functie en werk nine to five, niet meer voltijds weliswaar. Na mijn bevalling ben ik ook maar halftijds in het woonzorgcentrum gaan werken en zelfs dan heb ik het niet volgehouden! (lacht)
Ik moet wel toegeven dat ik nu minder vrije tijd heb dan toen ik nog in de zorg werkte. Ook mijn sociaal leven is erop achteruitgegaan tot mijn verbazing. In de zorgsector had ik door de week een paar dagen vrij en dan kon ik meer dingen doen. Nu moet ik alles op zaterdag plannen zoals boodschappen en poetsen om dan op zondag leuke activiteiten te gaan doen met mijn gezin en vrienden. In de zorg had ik zelfs een bijberoep en daar heb ik nu geen tijd meer voor. Ik produceerde handgemaakte babyspullen maar ik kan dat nergens in mijn week inplannen. Maar anderzijds heb ik nu meer tijd voor mijn gezin, geen weekend- of avondprestaties meer te doen in het woonzorgcentrum, dat is toch een meerwaarde voor mij.
Er verlaten meer een meer zorgverleners de sector, verpleegkundigen en zorgkundigen? Om welke redenen heb jij de zorgsector verlaten?
Ik heb het woonzorgcentrum verlaten omwille van het management. Er werd een nieuwe directeur aangesteld die totaal geen affiniteit had met de zorgsector en meer bepaald met de ouderenzorg. Dat was iemand die een master had in een financiële richting. Hij heeft vrij snel besloten om te bezuinigen in de personeelskosten zonder dat hij kennis had over de zorgzwaarte van de leefgroepen. Op elke afdeling schrapte hij uren van zorgverleners. In het weekend draaiden we met minder collega’s verschillende diensten terwijl een weekendbezetting al het minimale is. We deden alles: van keuken tot vuilniszakken opruimen, bedden opdekken, vuile onderbroeken en sokken wassen. Er waren nooit budgetten voor logistieke medewerkers. We waren altijd blij als er mensen vrijwillig kwamen helpen op onze diensten.
Onze vorige directeur kende de naam van elke bewoner en kwam vaak eens op de afdeling een praatje maken met de bewoners. Hij had het goed voor met zijn mensen, de bewoners en zijn personeel. Er was ook geen hiërarchie, ik kon altijd terecht bij hem zonder enige terughoudendheid. Hij was een echte manager en runde twee woonzorgcentra. Voor hem was niks te veel.
Ik wist nog niet eens wie de nieuwe directeur was, hij had zich niet eens voorgesteld aan ons. Op een dag kwam een vreemde man iets vragen aan mij en ik dacht dat hij een familielid van een bewoner was. Bleek dat hij onze nieuwe directeur was. Ik heb mij toen niet slecht gevoeld over de situatie, dat was zijn eigen schuld. Hij had zichzelf maar eerst moeten voorstellen aan zijn personeel. Hij was totaal onverschillig naar de organisatie en de zorg toe maar vooral geïnteresseerd in de financiële stand van zaken.
Ik heb het nog even volgehouden voor de bewoners. Maar als je je job met passie doet, dan geraak je uiteindelijk uitgeblust in een omgeving waar men je inzet niet waardeert. Je komt niet aan goede zorg toe als je met beperkte middelen moet werken. Het waren echt moeilijke tijden. De bewoners werden op den duur ongeduldig, reageerden niet altijd begripvol. Die mensen hebben die cognitieve vaardigheden ook niet meer. We verloren de structuur die zij gewoon waren. De zorg werd anders, onpersoonlijk en vluchtig. Dat voelden de bewoners ook. Er ontstond frictie onder de collega’s, niemand was tevreden over de taakverdeling omdat het te zwaar was continu mensen wassen. Dus begonnen we te onderhandelen over het aantal bewoners dat elk personeelslid zou wassen. Sommige bewoners werden niet gewassen, sommige bewoners moesten wachten tot volgende week voor een badmoment. Hun haren waren onfris, hun nagels lang en onverzorgd. De kwaliteit van de zorg kelderde. Er kwamen dan nog eens meer en meer logistieke taken bij. Vroeger vulden de collega’s van de poetsdienst het incontinentiemateriaal aan, die taak kregen wij ook op onze vermoeide schouders geschoven. Het was een verschrikkelijke periode. Er was een bewoner die om 11 uur vroeg of hij op het toilet geholpen kon worden maar daar had je geen tijd voor want je was nog mensen aan het wassen. Om kwart na elf kregen de mensen pas hun ontbijt en om kwart na twaalf al hun middagsoep. Dat was geen logische dagindeling voor die mensen.
Ik heb heel even in een ander woonzorgcentrum gewerkt na mijn bevalling. Maar na twee weken ben ik terug naar mijn oud woonzorgcentrum gegaan. Ik kon die taferelen daar niet langer aanzien. Om zes uur ’s avonds werden mensen al in bed gestoken zodat het personeel op tijd naar huis kon gaan. Die mensen werden gewoon in bed gezwierd. Ik begrijp dat echt niet, dat is toch geen zorg. Maar ik zie vooral kwaliteit en deskundigheid vertrekken uit de zorg en dat is een jammere evolutie.
Wij communiceerden ook niet meer onderling met de collega’s over de bewoners, daar was gewoon geen tijd meer voor terwijl het zo belangrijk is om kwaliteitsvolle zorg te kunnen bieden en waarborgen. Je moet je observaties toch kunnen overleggen onderling? We hadden wel een hoofdverpleegkundige maar daar hadden wij niks aan, hij toonde dezelfde onverschilligheid als het management.
Administratie werd niet meer bijgehouden omwille van de tijdsdruk en daar werd ik dan ook op aangesproken. Maar mijn bewoners gingen gewoon voor, zij moesten eerst goed verzorgd worden, de rest kwam wel in mijn ogen.
Ik ben vaak naar huis gegaan met een slecht gevoel, volledig leeggezogen. Ik ben daar vertrokken uit zelfbescherming: ofwel zou ik blijven en zou ik een burn-out krijgen ofwel zou ik voor mezelf, mijn eigen welzijn, kiezen. Er was gewoon geen ademruimte meer.
Wat moet het beleid (politiek/directie zorginstelling) doen om de vlucht uit de sector tegen te houden? Vind je dat er genoeg inspanningen worden geleverd om die vlucht tegen te houden?
Er zijn gewoon veel te weinig inspanningen om de zorg aantrekkelijk te maken. In alle niches in de zorg zie je een vlucht, van de thuiszorg tot de ziekenhuizen tot de woonzorgcentra.
De politici mogen voor mijn part minstens een maand meedraaien in de zorg als volwaardig personeelslid. Ze moeten echt dit werkritme voelen. Ze mogen ook eens als bewoners een week in een woonzorgcentrum verblijven en ervaren hoe het is om mensonwaardig behandeld te worden. Ik heb meegemaakt dat bewoners om zeven uur ’s ochtends uit hun bed werden gesleurd, dat mensen op de wc-stoel hun boterhammen moesten eten uit tijdsnood, dat ze niet werden gewassen. Dat moeten ze echt eens zelf ervaren! Ik krijg er nog altijd kippenvel van als ik eraan terugdenk.
Verder moeten politici en beleidsmedewerkers onaangekondigd opdagen in de woonzorgcentra. Ik heb het al eens meegemaakt dat er bij een aangekondigd bezoek de realiteit werd gemanipuleerd om het allemaal wat positiever voor te stellen.
Ik klaag absoluut niet over het loon. Mij hadden ze gerust 500 euro bruto minder mogen betalen om extra personeel aan te nemen. Ik verkies meer handen aan bed. De politiek zou in de eerste plaats voor ons moeten zorgen zodat wij op ons beurt goed voor onze mensen kunnen zorgen. Als er goed voor je wordt gezorgd dan kan je ook veel meer teruggeven aan de mensen. ‘Wat heb jij nu nodig? Wat kunnen we voor jou doen?’ Die vragen worden veel te weinig gesteld aan ons.
Er moeten dus meer handen aan bed komen. Maar het management moet kieskeurig zijn en niet zomaar iedereen aannemen uit pure wanhoop. Er zijn veel collega’s die niet met hun hart werken maar met euro-tekens in hun achterhoofd. Zij werken voor de weekend- en avondprestaties. Je moet een sterk team op handen dragen, niet uit elkaar halen. En dat werd dan ook gedaan bij ons. Wij waren een zeer enthousiast en betrokken team, wilden het beste voor onze bewoners. Maar op een gegeven moment werden wij uit elkaar gehaald, ingezet op andere diensten waar wij de bewoners niet kenden. Familieleden van die bewoners kwamen met moeilijke vragen waar wij geen antwoord aan konden bieden. We konden geen kwalitatieve zorg verlenen. Soms heb ik het gevoel dat het management ons bewust gedaan, uit elkaar heeft gehaald. Wij vochten voor onze bewoners en dat vonden de leidinggevenden misschien dreigend. Ik weet het niet. Er is toen veel kapotgegaan. Maar als je een sterk team hebt, haal ze dan niet uit elkaar. Op twee maanden tijd zijn er zo’n dertien collega’s, verpleegkundigen en zorgkundigen, vertrokken. Ik zie mijn ex- collega’s van het woonzorgcentrum nog altijd. En dan zeggen we allemaal hetzelfde: als ze ons terug samenbrengen en we onze eigen zorg mogen organiseren, dan keren we allemaal terug naar onze bewoners.
Over arbeidsmigratie kan ik heel kort zijn: ik vind het jammer dat we zorgpersoneel uit het buitenland moeten halen terwijl er hier heel veel mensen zijn met een hart voor de zorg maar gewoon op zijn, lichamelijk en geestelijk. Arbeidsmigratie is niet duurzaam en dat zie je eigenlijk in vele sectoren. Zorg eens voor betere arbeidsvoorwaarden. Ik heb ooit een bewoner verzorgd die de vader was van een bekende Cd&v-politica. Zij heeft gezien hoe wij dagelijks gebukt gingen onder een immense werkdruk. Dan stel ik mij toch de vraag waarom zij haar ogen sluit voor de realiteit.
Het is niet alleen het management dat geen affiniteit heeft met de werkvloer. Ik heb ook verschillende collega’s gezien die zich hebben opgewerkt in kaderfuncties. En zelfs zij zijn vergeten hoe verdomd moeilijk het is om voor mensen te zorgen met beperkte middelen.
Wat moet de samenleving doen? We worden ondergewaardeerd, we worden behandeld als huishoudpersoneel. Hoe kunnen we het tij keren, hoe kunnen wij die beeldvorming veranderen? Moeten we de families niet wat meer betrekken in de zorg zodat ze weten wat wij doen?
De eerste stap is natuurlijk dat de mentaliteit moet veranderen. Mensen moeten meer geëngageerd worden in de zorg. Het is niet omdat ze voor de zorg betalen dat ze die zorg volledig moeten overlaten aan derden. Heel veel mensen denken: ‘wij betalen voor de zorg, dus dan zal er wel gezorgd worden voor ons familielid.’ Mensen die 2300 euro per maand neertellen voor de factuur van het woonzorgcentrum hebben natuurlijk hoge verwachtingen naar de zorg toe. En dan gaan ze ervan uit dat ze alles mogen vragen aan de zorgverleners. Ik hoor heel vaak van de familieleden: ‘wij betalen daarvoor.’ Maar niet alles heeft een prijs of is te koop.
Als mijn moeder later niet meer voor zichzelf kan zorgen en noodgedwongen naar een woonzorgcentrum moet, dan ga ik haar zeker niet aan haar lot overlaten. Ze moet het goed hebben want dat is mijn moeder. Maar ik snap wel dat er heel veel mensen niet betrokken zijn bij de zorg van hun familielid. Er moet gewerkt en gepresteerd worden, we moeten een mooi huis hebben, we hebben kinderen. De prestatiemaatschappij in het Westen zorgt ook voor een individualisering van de mensen. In andere culturen zullen de mensen sneller hun zorgbehoevende grootouders in huis nemen en de zorg verdelen. En dat is ook in de kinderopvang zo, denk ik.
Ik snap enerzijds wel dat we de families meer moeten betrekken in de zorg maar anderzijds is het toch wel moeilijk om ziekte in je eigen familie te verwerken. Ik heb dat zo ervaren bij mijn grootmoeder die dement werd. Ik vond het als kleinkind heel moeilijk om te zien hoe mijn grootmoeder elke dag een beetje meer achteruitging. Ook al stond ik elke dag tussen mensen die eenzelfde proces meemaakten. Ik ging minder op bezoek bij mijn oma, ik distantieerde mij meer en meer van haar. Waarschijnlijk omdat ik wist hoe de ziekte evolueert en omdat ik haar niet meer herkende, ze werd een totaal andere persoon. Mijn moeder verweet mij wel eens dat ik mijn grootmoeder niet wilde bezoeken. Maar ik vond dat heel confronterend.
En tot slot moet de beeldvorming zeker veranderen. Mijn schoonvader zei ooit dat als hij telkens in het woonzorgcentrum is om een familielid te bezoeken dat het personeel altijd koffie zit te drinken. Toen dacht ik ook: loop maar eens een dag mee met ons, draai maar eens een ochtenddienst, dan weet je dat die koffie dubbel en dik verdiend is!
Wat is goede zorg volgens jou?
Goede zorg omvat alle pijlers. Wij focussen ons misschien iets te veel op het lichamelijke maar ook het mentaal welbevinden is belangrijk. Daar wordt soms bijna niet naar gekeken. Goede zorg is hoe jij graag wilt verzorgd worden. Dat moet het uitgangspunt zijn: goed eten, propere kleren, hygiënische zorgen. Die dingen alleen al houden de eigenwaarde van de mensen in stand.
Maar huishoudelijke taken zijn zeker geen taken van zorgkundigen, absoluut niet. Dan duw je goede zorg weg en verlies je je focus op de mens. Rolstoelen poetsen, scheerapparaten uitkuisen, dat waren mijn wekelijkse taken! (lacht)
Hoe kijk je naar jezelf als zorgkundige terug? Vond je dat je een maatschappelijke rol had, is het een deel van je identiteit?
Ik was een trotse zorgkundige maar ik heb spijt dat ik niet heb gestudeerd voor verpleegkundige. Ik had die capaciteiten zeker in mijn mars. Maar kijk wat ze nu met die hervormingen van de HBO5-opleiding hebben gedaan. Wat stelt de titel van een basisverpleegkundige nog voor eigenlijk?
Het was niet zomaar mijn job. Ik deed iets terug voor de samenleving. En de bewoners hadden mij graag. Ik betekende veel voor die mensen. Zij voelen dat ook aan als iemand gaat voor zorg met een hart of zorg met een timer. Mensen die gewoon maar hun uren komen kloppen vallen zo door de mand. Je moet de ouderen in een woonzorgcentrum ook het gevoel geven dat ze nog tellen in onze maatschappij. Het leven stopt niet in een woonzorgcentrum en dat wilde ik aan mijn bewoners tonen. Ik wilde als zorgkundige echt het verschil maken voor die mensen.
Was het een roeping?
Zeker en vast! Ik mis de zorg. En ik zou als zorgkundige wel iets willen opstarten. Ik denk bijvoorbeeld aan mijn eerste dagen als jonge moeder. Ik moest mijn draai vinden in mijn nieuwe rol als moeder. Ik zat volledig geïsoleerd, thuis, met mijn baby. Het was zo’n eenzame periode. Je had natuurlijk wel de ondersteuning van de vroedvrouwen die aan huis kwamen om te kijken of alles in orde was met het kind. Alles draaide om de baby. Maar niemand vroeg hoe het met mij ging. Ik had weinig ondersteuning. Ik had het mooi gevonden als er iemand naar mij kwam en mij vroeg: wat heb jij nodig als jonge mama? Heb je hulp nodig in het huishouden, heb je een babbel nodig? Wat kunnen wij voor jou betekenen? Als ik zo’n zorginitiatief zou kunnen opstarten voor nieuwe mama’s dan zou ik zeker terug naar de zorg gaan.
Comments