top of page
Foto van schrijverpinarakbas

Nederland en arbeidsmigratie

Binnen de muren van de zorginstellingen botsen zorgverleners op heel veel onbegrip en desinteresse. Maar hoe zit het dan buiten de zorginstellingen? Wat doen de beroepsverenigingen, de beleidsmakers om het maatschappelijk bloedbad te stoppen? En is de samenleving klaar voor een nieuwe zorgcultuur? Ik heb verschillende gesprekken gevoerd met heel veel mensen in en buiten de sector en ik moet toegeven dat ik heel lang heb getwijfeld om dit boek te schrijven. De gevoeligheid van het thema opende een brede waaier aan argumenten bij mensen die indirect vonden dat zorgverleners overdreven met hun klachten. Er waren mensen bij die vonden dat je niet zomaar kon vluchten uit de sector en dat je de problemen vanuit de werkvloer moest oplossen. Men had ook wel eens een toilet gepoetst, een klas geschilderd, een koffiekopje met de hand moeten spoelen omdat de poetsvrouw of de klusjesman van de instelling of het bedrijf waar ze voor werkten een tijdje uit de running was. Het was zeer moeilijk om uit te leggen dat hun situatie uniek was, dat de afwas doen of de vuilnisbakken leegmaken niet automatisch in hun takenpakket vloeiden zoals bij de zorgverleners. Een arts, die zich veilig in een labo had verstopt en nooit in contact kwam met zorgverleners en patiënten en hun familieleden, stelde vast dat de mensen niet meer wilden werken. Toen ik mijn rug had pijn gedaan bij het heffen van een patiënt van 150 kilogram, had mijn hoofdverpleegkundige mij naar de neurochirurg van het ziekenhuis gestuurd. De eerste vraag van de neurochirurg was niet waar de pijn zich situeerde maar of ik niet wilde werken misschien.

 

En hoe komt het dat we huishoudelijke taken mogen verwachten van verpleegkundigen en zorgkundigen maar niet van de managers die het structureel personeelstekort hebben veroorzaakt?  Hoe komt het dat een patiënt een cappuccino bestelt bij een vrouwelijke arts-assistent en niet bij een mannelijke arts-assistent? Hoe komt het dat familieleden van patiënten denken dat ze een persoon met een witte schort mogen volschelden als de arts te laat is op zijn ronde en waar diezelfde familieleden dan een dociele houding aannemen als de mannelijke arts spreekt? Hoe komt het dat we een deel van de zorg voor onze bejaarde ouders weigeren op te nemen en de zorg afschuiven op vreemde mensen? Heeft individualisering hier iets mee te maken?

 

Ik ben drie keer getroffen door covid. Ziekte is sowieso al een heel eenzaam proces dat je moet ondergaan. Hoe zwaar en ernstig of hoe banaal een verkoudheid ook mag zijn. Uitzieken is de boodschap. Tijdens mijn covid-besmettingen heb ik mij telkens in mijn eigen appartement geïsoleerd. Mijn auto stond gedurende meer dan tien dagen op dezelfde parkeerplaats voor mijn appartementsgebouw met zijn zes appartementen. Ik ken mijn buren vrij oppervlakkig, we komen elkaar vaak tegen in de trappenhal maar dat is het enige contact dat ik heb met hen. Niet één persoon leek zich bewust te zijn van mijn afwezigheid in het straatbeeld. Omgekeerd ben ik ook niet iemand die van alles op de hoogte is, het overlijden van de moeder van mijn buurvrouw heb ik pas na drie maanden vernomen. Ik kom vaak thuis van het werk, sluit mijn deur en trek mijn gordijnen dicht, ik ben vaak leeggezogen door het werk. Ik wil niemand horen of zien. Ik doe dus actief mee aan die individualisering. Ik sprak ooit met een dokterskoppel dat mijn pessimistische houding over de individualisering overdreven vond. Ik wees hun op de ironie van hun vaststelling. We zaten in hun tuin die volledig was afgebakend met een muur, je kon het straatbeeld niet zien. Zelfs de ingang van hun voordeur was niet zichtbaar voor de buren. Er was nagedacht over de bouw van het huis dat ze jaren geleden hadden gekocht. Privacy, geen pottenkijkers, geen buren die de deur platlopen.

 

Niemand lijkt een oorzaak te vinden voor de vlucht uit de sector maar iedereen wijst met een beschuldigende vinger naar de zorgverlener zelf die met heel veel schuldgevoelens de sector heeft verlaten. De Golden Boys, die ik eerder in een ander hoofdstuk had vermeld, vonden mijn waarnemingen in de Vlaamse woonzorgcentra overdreven. Deze mensen die het zorglandschap van binnenuit zouden veranderen, dus binnen de muren van de zorginstellingen, stelden dat zorginstellingen onafhankelijk hun eigen beleid en visie konden uitstippelen.

 

‘Je hebt de keuze, Pinar. Ofwel doe je je werk en knijp je een oogje toe bij het beeld van al dat onrecht. Ofwel blijf je ver weg van woonzorgcentra. Niemand dwingt je om te werken in de zorg.’

Dat klopte, ik werd niet gedwongen om te werken in de zorgsector. Maar kwetsbare ouderen werden wel gedwongen om de erbarmelijke leef- en woonomstandigheden te ondergaan.

 

Maar ik was nog altijd niet klaar met mijn research: ik herinnerde mij mijn afstudeerproject waar ik in Nederland de werkwijze rond revalidatieverpleegkunde was gaan observeren. In die tijd had ik meteen kunnen werken in een Nederlands revalidatiecentrum voor mensen met een niet aangeboren hersenaandoening. Ook daar werd mij meteen een arbeidsovereenkomst aangeboden, ook al was ik nog niet afgestudeerd. Ik herinner mij nog heel levendig de sereniteit in de ziekenhuisgangen van de revalidatiekliniek tijdens een ochtenddienst. Een contrast om u tegen te zeggen als je terugblikte op de ochtendchaos in een Belgische revalidatiekliniek. De revalidanten in de Nederlandse kliniek waren veel zelfstandiger, veel zelfredzamer en minder zorgafhankelijk. Wat deden de Nederlanders zo anders? Die vraag stelde ik toen al aan de Nederlandse verpleegkundige. Ik vertelde haar dat ik een stageperiode had doorlopen in een Belgisch revalidatiecentrum voor exact dezelfde doelgroep. Als ik de doorlooptijd en de revalidatieperiode vergeleek met Belgische revalidanten dan bleek de Nederlandse revalidant sneller te herstellen na een niet aangeboren hersenaandoening. Let op, beste lezer, dit is geen wetenschappelijke vaststelling. Dit is louter een anekdote uit mijn gesprekken met verschillende Nederlandse zorgverleners, waaronder ook artsen. Als ik mijn eindwerk erop nalees zou de verklaring hiervoor liggen bij de Nederlandse aanpak van de revalidatiecentra: het focussen op een snelle terugkeer naar huis. Mensen met een niet aangeboren hersenaandoening mochten binnen de zes weken na hun hersentrauma al voor een proefperiode naar huis gaan om hun herstel en zelfredzaamheid te stimuleren. In onze revalidatiecentra was dat ondenkbaar. Een Nederlandse arts-specialist zei hierover dat het verschil tussen de Belgische en Nederlandse zorgaanpak niet zozeer in de kwaliteit van de zorg of het ontbreken van kennis en ervaring ligt.  

 

‘Het ligt aan jullie zorgverzekering. Nederlanders betalen een groot deel van hun ziektekosten zelf. De zorgverzekering is hier heel duur. Jullie solidariteitsprincipe in de zorgwetgeving is heel mooi maar het lijkt mij niet duurzaam om dit vol te houden. Het is voor ons ondenkbaar dat we mensen hier een zestal maanden houden om ze volledig onafhankelijk en zelfredzaam te maken. Zelfredzaamheid is je plan kunnen trekken. Dat kan je enkel in je natuurlijke habitat oefenen en behalen. Wij geven de tools van een overlevingspakket zeg maar, het is aan de revalidant zelf om te overleven. Ik weet dat dit voor een Belgische zorgverlener wat grof kan overkomen want Belgen hebben de halsstarrige neiging te zorgen voor kwetsbare mensen.’

 

Ik was inderdaad geschokt toen ik die woorden als een student verpleegkunde aanhoorde. Maar ik herinnerde mij ook een aantal revalidanten die hun revalidatieperiode in ons centrum verlengden omdat ze het niet zagen zitten om naar huis te gaan terwijl hun therapie ook ambulant kon verdergezet worden. Er waren mensen die een zestal maanden in het centrum verbleven omdat ze niet klaar waren voor de re-integratie in de samenleving. Wat hadden we de afgelopen maanden gedaan in het revalidatiecentrum?

 

Ik zou nu ook eens een kijkje gaan nemen bij onze buren, maar deze keer als professional. En zo gebeurde het dat ik de ouderenzorg en mijn freelancestatuut verliet en solliciteerde voor een verpleegkundige betrekking in een universitair ziekenhuis in Nederland in dienstverband. Het duurde welgeteld twee minuten om het sollicitatieformulier in te vullen en een dikke dertig minuten om een reactie te krijgen van de personeelsdienst van het ziekenhuis. Ik hoorde een enthousiaste Nederlander aan de andere kant van de lijn die mij meteen vroeg of ik mijn agenda erbij wilde halen om een afspraak voor een sollicitatiegesprek vast te leggen. Ik had een sollicitatiegesprek gepland voor de volgende dag en binnen de week kreeg ik een contract aangeboden. Ik mocht zelfs kiezen op welke dienst ik wilde werken. Het was een zeer hartelijk ontvangst waar ik mijn dossierbeheerster leerde kennen. Vanessa was op de hoogte van de vlucht van de verpleegkundigen uit de Belgische ziekenhuizen. Er waren op dat moment, dus in het voorjaar van 2023, een 120-tal Belgische verpleegkundigen werkzaam in hun ziekenhuis.

‘Jullie zijn allemaal grensarbeiders, ja, zo kan je het wel stellen,’ dacht ze luidop na.

 

Ik was benieuwd naar de aantrekkingskracht van de Nederlandse ziekenhuizen. Ik was niet erg op de hoogte van de problemen in de Nederlandse zorgsector maar ik leerde van Vanessa dat de problemen vergelijkbaar waren met die van België.

 

‘Maar ik hoor vooral het ontbreken van respect en waardering langs Belgische artsen. Belgische verpleegkundigen voelen de hiërarchie hier niet. Wij, Nederlanders, zijn ook direct, wij pikken geen bullshit. Als een arts zich verwaand opstelt, dan zal er altijd een verpleegkundige zijn die hem wijst op zijn gedrag.’

 

Het zou niet lang duren voor ik een Belgische verpleegkundige zou spreken. Tania en ik begonnen op dezelfde dag op een ziekenhuisafdeling die wij zelf hadden gekozen. We zochten mekaar ook vaak op omdat wij, als grensarbeiders, veel raakvlakken hadden als professionals. Tania zei letterlijk dat ze gedegouteerd was door het gedrag van de Belgische artsen. Ze was veel te vaak beledigd geweest in het bijzijn van patiënten en stagiaires door artsen. Ik herinner mij een stageperiode in het operatiekwartier waar het operatiemateriaal langs mijn oren vloog omdat de chirurg omwille van onduidelijke redenen boos was. Tijdens een complexe hartingreep weigerde de anesthesist terug te keren naar het operatiekwartier omdat zijn materiaal niet klaarlag. Dat had het verpleegkundig team moeten klaarzetten maar door tijdgebrek was dat niet gelukt. Of de chirurg die tijdens een andere complexe ingreep, die drie uur zou duren, wel zes mondmaskers had kapot geknabbeld waardoor de aanwezige operatieverpleegkundige ook nog eens zijn maskers moest vervangen. Het waren allemaal briljante chirurgen en artsen die de verpleegkundige als een persoonlijke assistent zagen dan een gelijkwaardige collega.

 

Ik begon mijn diensten te draaien op de afdeling waarvoor ik had gekozen. Ik leerde heel veel Nederlandse collega’s kennen die duidelijk aangaven dat wij, Belgische verpleegkundigen, vooral geen illusies mochten koesteren. Ook in hun ziekenhuizen was er een vlucht gaande. Heel veel ziekenhuizen werkten al met freelance verpleegkundigen omwille van een personeelstekort. Tania en ik waren verbaasd over de klachten van de Nederlandse collega’s, die terecht gegrond waren. Maar ik denk niet dat ze begrepen hoe precair de situatie bij ons was. Tania en ik analyseerden ons eerste maand en loon in een Nederlands ziekenhuis en vergeleken een maand van stress en mentale en fysieke vermoeidheid in een Belgisch ziekenhuis met een maand van opluchting, vrijheid, inspraak en respect in Nederland. Artsen werden met hun voornaam aangesproken en de hiërarchie was niet zichtbaar. Iedereen droeg dezelfde kleding: de verzorgenden, de verpleegkundigen en de artsen. Ik moest vaak vragen aan een collega of hij een verpleegkundige of een arts was omdat de hiërarchie voor mij niet duidelijk was. Ik werd op een bepaald moment gecorrigeerd door een arts toen ik haar aansprak met ‘dokter X’. Tutoyeren en samenwerken was de boodschap. De zorgketting was sterk en onbreekbaar in mijn ogen. De schakels waren hecht. De zorgprofielen waren duidelijk afgebakend voor de patiënten. De zorgkundigen en de verpleegkundigen verzorgden. De artsen luisterden naar het zorgpersoneel en naar de patiënten. Er was een wederzijdse waardering voor mekaars werk. Wij, Belgische verpleegkundigen, vielen van de ene verbazing in de andere. De Nederlandse ziekenhuizen hadden teams voor de maaltijdbedeling die elke dag de maaltijden met een glimlach aan de patiënten bezorgden.  ’s Ochtends begonnen we aan onze dienst met een zekere sereniteit en rust die niet alleen voor de patiënten van cruciaal belang was maar ook voor mekaar. We waren afgestemd op elkaars werk. Tania en ik wisselden vaak betekenisvolle blikken met elkaar uit als de Nederlandse collega’s klaagden dat het een drukke dienst was geweest. Niet dat we de klachten van onze collega’s minimaliseerden maar omdat we op die manier begrepen dat de situatie in België nog een graad erger was. Natuurlijk waren er spanningen op de werkvloer maar die werden nooit achtergehouden voor de leidinggevenden. Alles was transparant en bespreekbaar. De bureaus van de leidinggevenden bevonden zich op dezelfde afdeling en de deuren stonden altijd open. Iedereen was bereikbaar en zichtbaar op de werkvloer. Ik herinner mij een dienstvergadering waar Tania en ik voor de allereerste keer aan deelnamen en waar het medisch diensthoofd ook aanwezig was. Dat was blijkbaar een regel dat de artsen ook op de hoogte zouden zijn van wat er in het verpleegkundig team leefde. Alvorens de vergadering aanving, nam de arts het woord:

 

‘Vooraleer we met deze vergadering starten wil ik toch even zeker zijn dat iedereen zich veilig voelt om vrij te kunnen praten en deel te nemen aan het gesprek. Laat het mij even weten als we moeten ingrijpen, ik wil dat iedereen zich veilig voelt.’

 

Ook hier weer keken Tania en ik naar mekaar alsof het ondenkbare aan het gebeuren was. Een arts en een leidinggevende die respectvol het verpleegkundig team benaderen, wat was hier in godsnaam aan de hand?

 

De vergadering verliep heel intens waar elke verpleegkundige zijn of haar zorgen kon uiten. Er straalde niets anders dan rust uit op de gezichten van de leidinggevenden wat ervoor zorgde dat niemand zijn stem verhief. De klachten en de zorgen van het team waren terecht, zeiden ze, maar ze konden geen nieuwe verpleegkundigen uit hun hoed toveren. Het zorgpersoneel stond niet in de rij om te komen werken voor hun ziekenhuis, ook al waren ze een universitaire instelling en een opleidingscentrum voor artsen en verpleegkundigen. Het enige wat de leidinggevenden nu konden doen was hun werk verlichten door mensen uit andere teams te halen om ze bij te staan tijdens de drukke periodes.

 

Aha, dacht ik, het spel met de pionnen, dit had ik al eerder gezien. Maar ik was diep onder de indruk van het niveau van het gesprek waar elke stem de ruimte kreeg om gehoord te worden. In Belgische zorginstellingen hoorden we enkel de zorgmanagers praten. Tania en ik verlieten de vergaderzaal met gemengde gevoelens. De vergadering eindigde met taart, koffie en frisdrank.

 

‘Als één leidinggevende of arts op die manier had gesproken tegen mij was ik nooit naar Nederland gekomen’, concludeerde Tania met taartkruimels in haar mondhoeken.

 

‘Wat een contrast met onze zorgmanagers die totaal geen affiniteit hadden met de werkvloer, wat een niveau!’, stelde ik vast terwijl ik frisdrank voor ons beiden inschonk. Een Nederlandse collega hoorde ons praten en schudde zijn hoofd:

 

‘Dames, laat je niet misleiden, er gaat niets veranderen. Ze lullen maar wat!’

 

‘Het grootste verschil is dat jij in het gezicht van de leidinggevenden durft te zeggen dat ze niet moeten lullen en maatregelen moeten nemen. Wij werden monddood gemaakt door de hiërarchie.’

 

‘Pinar heeft gelijk. Mijn artsen scholden mij de huid vol als ik een vraag stelde over een behandeling. Ze waren meteen op hun tenen getrapt. De leidinggevenden volgden de instructies van de artsen en Het Management. Wij hadden vaak het gevoel dat we maar voetvolk waren. Ik kan mij niet voorstellen dat jij dat gevoel ooit gehad hebt hier.’

 

We namen een tweede stuk taart en keken bedachtzaam voor ons uit. Twee Belgen en één Nederlander dachten na over de toekomst van de zorg in hun beide landen.

 

Ondertussen had ik verschillende Belgische verpleegkundigen gesproken die allemaal een mening hadden over de Belgische ziekenhuizen. Het ging vooral over inspraak als verpleegkundige op de werkvloer en over de minachting van de Belgische artsen naar de verpleegkundigen toe.

 

‘Mensen kunnen zelfstandig en vrij Paracetamol in huis halen en dit innemen wanneer er pijn opduikt. In Belgische ziekenhuizen moeten wij, als verpleegkundigen, toestemming vragen om pijnstilling te mogen toedienen aan patiënten met pijn.’

Dat klopte. Ik herinner mij een weekend in het ziekenhuis in België waar ik werkte. De arts van wacht had het medicatieschema niet gevalideerd in het elektronisch patiëntendossier waardoor ik niet geautoriseerd was om een patiënt met pijn medicatie aan te bieden. Ik belde de arts op haar gsm en ik vroeg haar of ze de medicamenten wilde bevestigen in het dossier. De arts verhief haar stem en zei dat ze in de supermarkt was en dat ze niet altijd beschikbaar kon zijn ‘voor elke scheet die jullie denken nodig te hebben.’

 

Ik antwoordde dat het haar patiënt en haar taak was aangezien ze arts van wacht was. Ik vervolgde:

 

‘Maandag zullen we dit gesprek verder voeren maar zou u alstublieft, dokter, die medicamenten even elektronisch willen bevestigen in het dossier? Ik weet dat het veel gevraagd is, u noemt het een scheet en ik noem het een waardevol medicament voor een patiënt met pijn.’

 

Het heeft, na dat telefoongesprek, nog welgeteld twee uren geduurd voor ze het schema had bevestigd, met één muisklik. Eén muisklik tegenover een paar uren frustratie en pijn bij een patiënt. En ik kreeg in de daaropvolgende week een gesprek met Het Management waar ik werd gewezen op mijn gedrag tegenover deze arts.

 

De Belgische collega’s die ik in Nederland had ontmoet waren niet verbaasd bij het horen van deze anekdote. De Nederlandse collega’s, zowel verpleegkundigen als artsen, vielen bijna van hun stoel toen ze dit voorval hoorden. Eén Belgische collega zei dat ze nooit meer met een Belgische arts wilde samenwerken. De anderen sprongen bij en zeiden dat ze de zorgsector hadden verlaten als ze geen onderdak in een Nederlands ziekenhuis hadden gevonden. We spreken vaak en terecht over inspraakrecht van de patiënt maar vergeten het zorgpersoneel als het gaat over zorgen voor mensen.

 

Ik kan concluderen dat Belgische collega’s die de grens oversteken en in Nederlandse zorginstellingen werken vaak praten over inspraak en respect. Ik moet toegeven dat de artsen die ik heb geïnterviewd voor dit boek met immens veel respect over hun verpleegkundig team hebben gesproken. Ik heb vaak tijdens de interviews gezegd dat ik voor hen had willen werken. Ik heb in alle eerlijkheid ook voor evenveel artsen gewerkt die mij en mijn collega’s gelijkwaardig hebben behandeld. Zorginstellingen die de artsen als goden behandelen en het zorgpersoneel als minderwaardig zijn mede de oorzaak voor deze kloof. Ik heb in mijn verpleegkundige carrière niet alleen zorgkundigen en verpleegkundigen opgeleid. Ik heb ook artsen in opleiding begeleid tijdens hun verpleegstage. Jonge mensen die net als het zorgpersoneel op de werkvloer enkele weken meedraaiden en ondervonden wat het werk van het zorgpersoneel precies inhield. Ik vond die verpleegstage voor toekomstige artsen altijd heel leerzaam. Niet alleen voor de arts in opleiding maar ook voor mij als verpleegkundige. Zo maakten wij ook kennis met de artsen in spé die later onze collega’s zouden worden. Ik moedig nog meer initiatieven aan die de kloof tussen arts en verpleegkundigen kunnen dichten.

 

Mijn passage in Nederland eindigde ongewild na vier maanden. Ik had te veel gewerkt en enkele jaren nooit rust en afstand genomen van de zorgsector. Het was de zomer van 2023 en ik voelde mij op: mentaal en lichamelijk was ik mij aan voortslepen. Ik was vermagerd en had totaal geen levenslust meer. Ik sliep slecht, had evenwichtsstoornissen, ik was continu duizelig. De kamer tolde rond als ik in mijn bed lag. Al deze lichamelijke klachten hadden een invloed op mijn mentaal welzijn. Eigenlijk wilde ik blijven werken in Nederland als verpleegkundige. Ik had eindelijk mijn routine in de Nederlandse zorgsector gevonden. Het ziekenhuis bood verschillende opleidingen aan, ik kon mezelf verder ontplooien als professional. Ik was geen dienstmeid meer, niemand verplichtte mij om toiletten te poetsen of ziekenhuisgangen te dweilen. Het ziekenhuis bood ook hier weer verschillende mogelijkheden aan: ik mocht een tijdje deeltijds werken als ik er nood aan had. Ik mocht een andere dienst kiezen of ik mocht zelfs een tijdje mijn uurrooster zelf bepalen als dat mij rust zou kunnen geven. Maar ik had, leerde ik later door therapie, een mentale en fysieke vermoeidheid ontwikkeld tijdens en na de hevige coronaperiode waar het zorgpersoneel tegen de immens steile berg van de uitgestelde zorg opkeek. Mensen met kanker in een vergevorderd terminaal stadium, patiënten- en familieleed, financiële schulden, de dood, ik had alles als een spons geabsorbeerd en nooit meer losgelaten. Alles was in mij gebleven, alle indrukken en gesprekken had ik in mij gedragen, alle zorg die ik aan de mensen had toegediend in vraag gesteld. Het was niet uitzonderlijk dat ik aan mezelf twijfelde als verpleegkundige bij elke dood van een patiënt waar ik de palliatieve sedatie had ingeleid. Ik kon geen dood meer aan en ik projecteerde heel veel op mijn ouders op een obsessieve manier. Ze moesten gezond eten en bewegen, ze moesten extra verzekeringen nemen die hun ziektekosten zouden dekken, ze moesten halfjaarlijks hun suikerspiegel laten nakijken bij de endocrinoloog die ik had uitgezocht voor hen. Mijn ouders werden in een wurggreep gehouden door mij. Ik had als verpleegkundige te veel ziekte en leed gezien. Ze moesten goed voor zichzelf zorgen. Zelf stopte ik volledig met alcohol drinken en lette ik op mijn voeding. Ik had te veel patiënten met kanker gezien of patiënten die worstelden met alcoholmisbruik.

 

Ik had nog een tijdje het zorglandschap in Nederland willen verkennen. Maar de ervaring die maar vier maanden had geduurd was ruim voldoende voor mij om enkele zaken in perspectief te plaatsen. Ik was één van die grensarbeiders die het geluk zocht bij een andere werkgever in een ander land. Ik werkte overdag in een ander land waar er geen taalbarrière was en ik keerde na mijn ziekenhuisdienst terug naar mijn land. Grensarbeid komt voor veel Belgische verpleegkundigen heel goed uit. Maar door die vlucht uit het Belgische zorglandschap komt arbeidsmigratie vaker voor in onze zorginstellingen.

 

En die ontwikkeling in het zorglandschap boeit mij enorm. Ik had in België verschillende gesprekken gevoerd met beleidsmakers over arbeidsmigratie in de zorgsector. Op dit moment zijn er veel initiatieven vanuit de ziekenhuizen en woonzorgcentra om verpleegkundigen uit Indië naar hier te halen om de gaten in het zorglandschap op te vullen. Belgen die het werk niet meer willen doen worden vervangen door arbeidsmigranten die met plezier in westerse ziekenhuizen willen werken volgens sommige beleidsmakers en directieleden. Waarom willen Belgen dit werk niet meer doen? Is arbeidsmigratie een structurele oplossing om een knelpuntberoep terug aantrekkelijk te maken? Is arbeidsmigratie de oplossing om structurele problemen aan te pakken? Is arbeidsmigratie de oplossing om het verpleegkundig beroep te herwaarderen? Zal de verpleegkundige uit Indië onder dezelfde arbeidsvoorwaarden kunnen werken als de Belgische verpleegkundigen? Wie controleert deze migratie? Is de Indische verpleegkundige voldoende beschermd om haar beroep te kunnen uitoefenen? Wat garandeert dat ze niet zal ingezet worden voor andere taken zoals logistieke taken dan haar verpleegkundige kerntaken? Is arbeidsmigratie voldoende om de toekomst van het zorglandschap te garanderen? Als arbeidsmigratie mogelijk is, dan moet ook gezinshereniging mogelijk zijn. Is Vlaanderen voorbereid op een nieuwe golf van migratie door niet-westerse mensen? Kan België en met name Vlaanderen nog meer diversiteit aan, vooral met name in het zorglandschap? Ik heb heel veel vragen over arbeidsmigratie van verpleegkundigen in Indië maar ze worden niet beantwoord door onze beleidsmakers. Ze fietsen rond de hete brij en vermijden de vervelende, ongemakkelijke vragen. Ze willen ad hoc een oplossing voor de zorgsector.

 

En ook: in geen enkele Belgische zorginstelling waar ik heb gewerkt was men bekend met cultuur-sensitieve zorg. Hoe gaan we dat implementeren in de zorgsector? Ik herinner mij een nieuwsitem over een woonzorgcentrum in het Brusselse dat diversiteit wilde aanmoedigen en bejaarden met een islamitische achtergrond wilde aantrekken. Ze hadden een kamer zo ingericht dat de bejaarde met zijn of haar gezicht richting Mekka zou kunnen bidden. Hoe de bejaarde met zijn reumatische knieën op zijn bidmatje zou kunnen knielen en terug opstaan was niet duidelijk maar kijk, men had een islamitische kamer ingericht. En op die manier de identiteit van de bejaarde met de islamitische achtergrond enkel maar beperkt tot zijn religie. De intentie was goed, de uitwerking was amateuristisch. Tijdens mijn passage in de woonzorgcentra kwam ik één bewoonster met een Turkse achtergrond tegen. Nog een kwiek, goedlachs omaatje dat rustig in haar zetel zat en de omgeving observeerde. Deze mevrouw was naar België gekomen met de eerste generatie Turken. Ze sprak geen Nederlands. Het zorgpersoneel in het woonzorgcentrum sprak over een taalbarrière. Ze wisten nooit of de bewoonster iets nodig had en of ze haar met iets konden helpen. De familie was wel aanwezig en de bewoonster was nog zelfredzaam.

 

‘Veel werk hebben we niet aan haar. Ze is met alles tevreden maar ik zou toch wel meer willen weten over haar cultuur zodat ze zich ook thuis voelt bij ons in dit woonzorgcentrum. Ik durf het niet zo goed te vragen aan haar familie.’

 

De zorgkundige had het begrepen. De eigenheid van een bewoner is enkel te garanderen als er een uitwisseling is van informatie.

 

Ik herinner mij nog een voorval, jaren geleden, toen ik nog geen verpleegkundige was. Ik kreeg een telefoontje van twee paniekerige verpleegkundigen die aangaven dat ze ten einde raad waren met hun bewoonster. Een vrouw van Turkse origine met dementie verbleef tijdelijk in hun zorginstelling. De familie was op vakantie en de vrouw was wantrouwig. De verpleegkundigen vroegen of ik eens wilde inpraten op haar en zeggen dat de verpleegkundigen haar wilden helpen. De oude vrouw kwam aan de telefoon en ik krijg nu nog altijd een krop in mijn keel als ik eraan terugdenk. Ik stelde mezelf voor in het Turks en de Turkse vrouw begon meteen in een wartaal te vertellen dat ze werd achtervolgd door mensen in witte jassen. Huilend vertelde ze dat ze naar huis wilde gaan.

 

Er was niet alleen een taalbarrière als kloof maar ook de beleving van dementie in een andere cultuur was een kloof die niet te dichten viel. Ik had haar proberen gerust te stellen maar tegelijk stelde ik mezelf de vraag of de actie van de verpleegkundigen wel strookte met de privacy van de bewoonster. Ik vroeg nadrukkelijk aan de verpleegkundigen dat ze een arts met een Turkse achtergrond moesten bellen om in te praten op de verwarde vrouw. Met een paar klikken op het internet vond ik enkele Turkse namen in Limburg die gekoppeld waren aan een huisartsenpraktijk, laagdrempelig en snel bereikbaar dus. Hoe was het mogelijk dat verpleegkundigen een doorsnee persoon met een Turkse naam en zonder een medische achtergrond zo maar konden bellen om een hysterische vrouw met dementie te kalmeren aan de telefoon? Dit voorval bevestigde voor mij vooral het feit dat de ouderenzorg in Vlaanderen niet voorbereid was op een generatie met een migratieachtergrond. Anderzijds wierp ik tijdens een panelgesprek in het jaar 2009 in een Turkse vereniging eens op dat we moesten denken aan de zorgorganisatie van de Turkse gemeenschap. Dat de vergrijzing niet alleen een Vlaamse demografische ontwikkeling is en dat onze ouders straks ook gespecialiseerde zorg gaan nodig hebben. Thuiszorg alleen zal niet altijd voldoende zijn. Ik werd net niet op de brandstapel gegooid. Ik was een ondankbaar kind, dat ik mijn ouders in een rusthuis zou dumpen was koel en harteloos. Mijn ouders verdienden beter volgens hen. Het paste niet in onze Turkse cultuur. Intergenerationele huishoudens kwamen inderdaad heel veel voor in de Turkse gemeenschap. Maar wat zien we nu: in Nederland zijn er vandaag de dag al Turkse woonzorgcentra actief. Er wordt gekeken naar cultuurspecifieke zorg. Er wordt, met andere woorden, rekening gehouden met een deel van de bevolking die geen Kees of Froukje heet. Fatma en Hüseyin krijgen gelijkwaardige zorg in Nederland. En de kinderen kunnen met een gerust hart hun ouders toevertrouwen aan een zorginstelling die zich heeft verdiept in cultuur-sensitieve zorg.

 

Is het niet triest dat wij, in België, totaal geen affiniteit hebben met andere culturen maar wel mensen uit andere culturen willen inzetten om voor onze mensen te zorgen? Toont dit niet dezelfde egoïstische houding aan van België, die net zoals in de tijd van de steenkoolmijnen, migranten naar hier haalde om het vuile werk op te knappen maar tot op vandaag geen interesse heeft getoond voor die generatie migranten?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

26 weergaven0 opmerkingen

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Het boek waar niemand op zit te wachten

Tijdens het schrijfproces van dit boek is mijn vader abrupt naar Turkije vertrokken. Zijn jongere broer van zeventig jaar was in een coma...

De woonzorgcentra

Ik stopte met mijn studie. Ik kon de realiteit niet meer stroken met een wetenschappelijke studie waar ik enorm veel tijd en energie in...

Kommentare


bottom of page